Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2006, AW7453, AWB 05/9305 AW
Rechtbank 's-Gravenhage, 28-04-2006, AW7453, AWB 05/9305 AW
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 april 2006
- Datum publicatie
- 3 mei 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AW7453
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2007:BB2746, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- AWB 05/9305 AW
Inhoudsindicatie
beroep tegen het niet inwilligen van verzoeken om verlenging van de arbeidsduur en ouderschapsverlof gegrond verklaard
Uitspraak
Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9305 AW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[voorletters] [achternaam], wonende te [Q.], eiser,
en
de Minister van VROM, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 14 maart 2005 en 22 maart 2005 heeft eiser bij verweerder aanvragen ingediend, waarbij hij om uitbreiding van zijn arbeidsduur en om ouderschapsverlof heeft verzocht.
Bij memo van 16 juni 2005, verzonden op gelijke datum, heeft het VROM Administratiekantoor (VAK) [achternaam], leidinggevende van eiser, gemeld dat de mutatieverzoeken ten aanzien van de aanvragen uitbreiding arbeidsduur en ouderschapsverlof van eiser worden geretourneerd omdat ze strijdig zijn met de regelgeving.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 juli 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is gehoord omtrent zijn bezwaar door de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften (de Commissie) op 13 september 2005.
Bij brief van 1 november 2005 heeft de Commissie advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 23 november 2005, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder in afwijking van het advies van de Commissie de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 december 2005, ingekomen bij de rechtbank op 20 december 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 20 januari 2006 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 21 maart 2006 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Willems-Kroep.
Motivering
1. De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit, waarbij eisers bezwaren tegen het niet inwilligen van zijn verzoeken om verlenging van de arbeidsduur en ouderschapsverlof niet-ontvankelijk zijn verklaard, in rechte stand kan houden.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit contrair beslist op het advies van de Commissie. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het bezwaar dat eiser heeft gemaakt tegen het besluit van 16 juni 2005 geen besluit van zijn leidinggevende aan hemzelf was maar een memo van het VAK aan zijn leidinggevende waarin wordt aangegeven dat uitvoering van zijn verzoek niet voldoet aan de eisen van de regelgeving. Om die reden is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. De leidinggevende van eiser zal alsnog een besluit moeten nemen ten aanzien van eisers aanvragen. Verweerder is voorts van mening dat de aanvragen van eiser niet gelijktijdig kunnen worden ingewilligd. Door beide aanvragen tegelijkertijd in te dienen gaat eiser voorbij aan de bedoeling van het ouderschapsverlof (het opbouwen van een ouder-kind relatie). Immers, door direct om werktijduitbreiding aan te vragen, gaat eiser per saldo helemaal niet minder werken. Verweerder meent dan ook dat de aanvraag om ouderschapsverlof geen ander doel heeft dan verhoging van het salaris van eiser.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd – kort samengevat – dat de Commissie zijn bezwaarschrift wel ontvankelijk acht en dat ook zo in haar advies schrijft. Voorts zijn zijn verzoeken niet in strijd met geldende regelgeving. Hij heeft de gelijktijdige verzoeken gedaan omdat hij zijn functie niet in drie dagen kan vervullen en dat zou het geval zijn als hij alleen ouderschapsverlof zou aanvragen. Voorts is verlenging arbeidsduur wettelijk geregeld en zijn de door verweerder genoemde belangen geen afwijzingsgronden. Eiser betreurt het dat van tevoren geen overleg met hem is gevoerd. Volgens hem is het onjuist dat de vermeerdering van de arbeidsduur pas ingaat als een verlofperiode is afgerond. Hij bestrijdt tot slot dat hij niet integer zou zijn omdat de werkgever nu meer loon moet betalen terwijl er niet meer gewerkt wordt.
De rechtbank overweegt het volgende.
4. Krachtens artikel 33g, eerste lid Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) heeft de ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind aanspraak op verlof. Het zevende lid bepaalt dat de ambtenaar over de uren waarop verlof is verleend, 75% van zijn bezoldiging behoudt. Ingevolge het elfde lid meldt de ambtenaar het voornemen verlof te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag onder opgave van:
a. de aaneengesloten periode van het verlof;
b. het aantal uren verlof per week;
c. de spreiding van de verlofuren over de week.
5. De Wet aanpassing arbeidsduur (Waa) biedt de werknemer en de ambtenaar de mogelijkheid zijn arbeidsduur te vermeerderen of te verminderen. In artikel 2 van deze wet is bepaald dat een werknemer de werkgever kan verzoeken om aanpassing van de uit zijn arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voortvloeiende arbeidsduur, indien de werknemer ten minste een jaar voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van die aanpassing in dienst is bij die werkgever. Lid drie bepaalt dat een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur tenminste vier maanden voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing schriftelijk bij de werkgever wordt ingediend onder opgaven van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week (…). De werknemer kan ten hoogste eenmaal per twee jaren, nadat de werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur heeft ingewilligd of afgewezen, opnieuw een verzoek indienen. Ingevolgde lid vier pleegt de werkgever overleg met de werknemer over diens verzoek. Lid vijf bepaalt dat de werkgever het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur inwilligt, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen is ingevolge lid negen in ieder geval sprake, indien die vermeerdering leidt tot ernstige problemen:
a. van financiële of organisatorische aard;
b. wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of
c. omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen een memo van het VAK aan zijn leidinggevende. Dit is geen besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Zodoende zou verweerder eerst een besluit moeten nemen op de aanvragen van eiser, alvorens eiser hiertegen bezwaar en beroep kan instellen. Partijen wensen echter een inhoudelijk besluit van de rechtbank over de vraag of verweerder met het beleid om gelijktijdige aanvragen van ouderschapsverlof en werkuitbreiding af te wijzen, in strijd handelt met de wet. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat verweerder inhoudelijk heeft besloten op de aanvragen van eiser en dat zijn aanvragen daarbij zijn afgewezen. Partijen slaan derhalve – met toestemming – de bezwaarfase over.
7. Artikel 33g ARAR geeft verweerder geen gronden om een verzoek om ouderschapsverlof af te wijzen. Enkel wanneer een ambtenaar het verlof op een afwijkende wijze wenst te genieten kan het bevoegd gezag die op grond van zwaarwegende dienstbelangen weigeren. Er is derhalve geen sprake van een discretionaire bevoegdheid van verweerder.
8. Uit de redactie van de artikelonderdelen van de Waa moet worden afgeleid dat het hier evenmin gaat om een zuivere discretionaire bevoegdheid van verweerder, maar om een in beginsel bestaande aanspraak op toewijzing van het verzoek, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. Zulks legt naar het oordeel van de rechtbank op verweerder de verplichting zodanige belangen gemotiveerd aan te tonen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er onvoldoende in geslaagd aan te tonen dat zwaarwegende belangen zich verzetten tegen een uitbreiding van de arbeidsduur van eiser met 5,6 uur per week. Uit de stukken komt voldoende naar voren dat binnen de formatie ruimte is voor de gevraagde werktijduitbreiding. Evenmin is het enkele feit dat de aanvraag tegelijkertijd met een aanvraag om ouderschapsverlof wordt gedaan als zwaarwegend belang aan te merken. Anders dan bij een verzoek op grond van het ARAR om uitbreiding van de arbeidsduur van 36 naar maximaal 40 uur (artikel 21, tweede lid aanhef en onder b, ARAR) kent de Waa geen bepaling dat de aanvraag om uitbreiding van de arbeidsduur niet wordt toegewezen voor de ambtenaar die betaald ouderschapsverlof geniet. Verweerder heeft nog gewezen op het concept rechtspositiereglement ARP (Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel) waarin een constructie als door eiser wordt beoogd, wordt uitgesloten. Ook hier blijkt niet uit dat hetgeen door eiser verzocht is niet kan worden ingewilligd. Voor zover onderhavig verzoek in het concept rechtspositiereglement wordt uitgesloten, kan daaruit a contrario worden afgeleid dat het onder de vigerende regelgeving mogelijk is.
10. Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden besluit niet door de hieraan gegeven motivering kan worden gedragen en mitsdien in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is mitsdien gegrond.
11. Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Wel dient verweerder op grond van artikel 8:74 van de Awb het door eiser gestorte griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 november 2005;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van VROM) het door eiser gestorte griffierecht van € 116,- aan hem vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op
28 april 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.N. Powell.