Centrale Raad van Beroep, 23-08-2007, BB2746, 06/3200 AW, 07/3180 AW
Centrale Raad van Beroep, 23-08-2007, BB2746, 06/3200 AW, 07/3180 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2007
- Datum publicatie
- 4 september 2007
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:BB2746
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2006:AW7453, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 06/3200 AW, 07/3180 AW
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]
Inhoudsindicatie
Weigering gezamenlijke aanvraag arbeidsduurverlenging en met gelijktijdig opnemen ouderschapsverlof. Inmiddels geen geschil meer. Procesbelang? Principiële uitspraak met oog op vergelijkbare gevallen in toekomst?
Uitspraak
06/3200 AW
07/3180 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 april 2006, 05/9305 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene],
en
appellant
Datum uitspraak: 23 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd bij brief van 23 oktober 2006 een afschrift ingezonden van een beschikking die hij heeft genomen naar aanleiding van de aangevallen uitspraak.
Betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Willems-Kroep, werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM). Betrokkene is in persoon verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op een aanvraag van betrokkene om uitbreiding van zijn arbeidsduur en op een aanvraag van hem om tegelijkertijd ouderschapsverlof te kunnen genieten, is door appellant afwijzend beslist. Die afwijzing is na bezwaar gehandhaafd.
1.2. De rechtbank heeft de gehandhaafde afwijzing vernietigd. Zij heeft appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft verder bepaald dat aan betrokkene het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.
2. De Raad heeft ambtshalve het procesbelang van appellant in hoger beroep aan de orde gesteld.
2.1. Appellant heeft erop gewezen dat het belang van hem om antwoord te krijgen op de partijen verdeeld houdende vraag inmiddels verder strekt dan de aanvragen van betrokkene. Binnen VROM en ook bij andere departementen heeft men kennis van de aangevallen uitspraak en er zijn sindsdien verscheidene soortgelijke aanvragen ontvangen. Appellant heeft er in zijn onder I vermelde brief van 23 oktober 2006 op gewezen dat betrokkene heeft besloten vooralsnog te volstaan met een aanvraag om uitbreiding van zijn werktijd.
2.2. Betrokkene heeft in zijn onder I vermelde reactie medegedeeld dat hij, hoewel de aangevallen uitspraak voor hem de mogelijkheid schiep om gelijktijdig ouderschapsverlof en arbeidsduurverlenging aan te vragen, inmiddels heeft besloten alleen arbeidsduurverlenging aan te vragen. Die is hem toegekend bij de onder I vermelde beschikking. Hij kan zich daarin vinden. Hij heeft verder gesteld dat, hoewel deze kwestie voor hem persoonlijk geen gevolgen meer heeft, er genoeg collega’s zijn die van de onjuiste behandeling door VROM last kunnen krijgen. Bij een niet uitgesloten toekomstige aanvraag van hem om ouderschapsverlof zou hij mogelijk gevolgen ondervinden die samenhangen met het principiële standpunt van appellant.
3. Naar aanleiding hiervan overweegt de Raad als volgt.
3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (5 september 2002, TAR 2002, 23 en 12 oktober 2006, LJN AZ0627) is voor een ontvankelijk (hoger) beroep vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak. Daartoe volstaat niet de enkele wens van partijen dat de Raad een principiële uitspraak doet, ook met het oog op mogelijk vergelijkbare situaties in de toekomst.
3.2. De Raad stelt vast dat partijen weliswaar van mening verschillen over de vraag die opkwam naar aanleiding van de oorspronkelijk door betrokkene gedane gezamenlijke aanvragen, maar dat er inmiddels tussen partijen geen geschil meer bestaat. Betrokkene heeft alsnog volstaan met een enkelvoudige aanvraag waarop tot zijn genoegen is beslist.
4. De Raad komt daarom tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Tot slot overweegt de Raad dat hem niet is gebleken van voor vergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komende proceskosten van betrokkene.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht wordt geheven van € 428,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.H. van Kreveld als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD
Q