Rechtbank 's-Gravenhage, 13-03-2006, AY6348, AWB 05/5408 WW56a en 05/5007 WW56a
Rechtbank 's-Gravenhage, 13-03-2006, AY6348, AWB 05/5408 WW56a en 05/5007 WW56a
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 13 maart 2006
- Datum publicatie
- 16 augustus 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6348
- Zaaknummer
- AWB 05/5408 WW56a en 05/5007 WW56a
Inhoudsindicatie
bodemprocedure
bouw Ado stadion Forepark Den Haag
Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder vergunninghoudster vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (...) en gelijktijdig daarmee bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een voetbalstadion op de “Prime Location” op bedrijventerrein Forepark (...)
geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Beroep ongegrond, geen proceskostenveroordeling
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nrs. AWB 05/5408 WW56a en 05/5007 WW56a
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1. De Vereniging Houdt Vlietrand Groen, gevestigd te Leidschendam-Voorburg, eiseres,
2. [naam eiser sub 2.], wonende te Den Haag, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Derde partij: Ballast Nedam Bouw B.V., vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder vergunninghoudster vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan onder toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en gelijktijdig daarmee bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een voetbalstadion op de 'Prime Location' op bedrijventerrein Forepark op het perceel omsloten door de Donau, Schelde en het Forepad, kadastraal bekend gemeente Den Haag, sectie BC, nr. 3557.
Bij uitspraak van 10 februari 2004, in de zaken AWB 04/39 en AWB 04/188 WW56a, heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 17 december 2003 wordt geschorst tot zes weken na de datum van verzenden van het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 21 juni 2005, verzonden op 22 juni 2005, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 8 juni 2005, het tegen het besluit van 17 december 2003 door eiseres sub 1 en eiser sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres sub 1 bij brief van 2 augustus 2005, ingekomen op 3 augustus 2005, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 05/5408 WW56a) en eiser sub 2 heeft bij brief van 19 juli 2005, ingekomen op 21 juli 2005, beroep ingesteld (zaaknummer AWB 05/5007 WW56a).
De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft bij brief van 2 november 2005 haar zienswijze op de beroepen gegeven.
Verweerder heeft enige nadere stukken overgelegd.
De beroepen zijn op 20 februari 2006 ter zitting behandeld.
Namens eiseres sub 1 is verschenen mr. J.E. Dijk, advocaat te Dordrecht. Eiser sub 2 is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. C. Hofman en A. Sterkenburg, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag. Namens vergunninghoudster is verschenen mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg.
Motivering
Het bouwplan, waarvoor vergunninghoudster op 4 juni 2003 een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eerste fase heeft ingediend, voorziet in de bouw van een voetbalstadion ten behoeve van HFC ADO Den Haag, een bussluis en voetbalgebonden stadionfaciliteiten zoals onder meer kleedkamers, persruimte, ontvangstruimten, en een restaurant alsmede een aantal commercieel te exploiteren voetbalgerelateerde voorzieningen zoals onder meer business rooms, skyboxen, business seats en VIP-loges.
Op 25 juni 2002 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van dit besluit is een nieuw voorbereidingsbesluit genomen.
Op 7 juni 2004 is de Startnotitie/concept Milieueffectrapport (MER) nieuw stadion Den Haag uitgebracht en op 18 januari 2005 is het MER nieuw stadion Den Haag opgesteld. Bij besluit van 25 januari 2005 heeft verweerder het MER aanvaardbaar geacht.
Ontvankelijkheid
Allereerst overweegt de rechtbank dat eiser sub 2 niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Ter zitting heeft eiser sub 2 desgevraagd verklaard dat hij vanuit zijn woning geen zicht zal hebben op het stadion en ook overigens geen overlast van het stadion denkt te zullen ondervinden. Ook de gedingstukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten. Gelet hierop heeft verweerder eiser sub 2 ten onrechte in bezwaar ontvangen. Het beroep van eiser sub 2 is daarom gegrond en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Aangezien dit oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de bezwaren van eiser sub 2 niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eiseres sub 1 moet wél als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Blijkens haar akte van oprichting heeft deze vereniging als doel het naar vermogen bevorderen dat met betrekking tot het aan de oostzijde van de Vliet gelegen gebied - onderdeel van de Vlietrand - het groene landelijke cultuurhistorische en open karakter wordt behouden en waar mogelijk als groene, openbare recreatieve ruimte wordt ingericht, alsmede met betrekking tot het gebied aan de Westzijde van de Vliet de aldaar gelegen woonbebouwing met tuinen en parken onaangetast wordt gelaten. Met het in de eerste zin genoemde gebied wordt blijkens deze akte bedoeld het gebied gelegen vanaf de spoorlijn Den Haag CS/Rotterdam Hofplein tot en met bedrijventerrein Hoornwijck. Ter zitting is gebleken dat dit gebied zich beperkt tot het gebied dat is gelegen ten westen van de A4. De vereniging tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het verrichten van al hetgeen tot het bereiken van het doel bevorderlijk kan zijn, het voeren van juridische procedures daaronder begrepen.
De locatie waar het stadion is voorzien is weliswaar ten oosten van de A4 gelegen, maar naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de ruimtelijke effecten van het bouwplan in de Vlietzone merkbaar zullen zijn. Afgezien van eventuele geluidoverlast en lichthinder, is gebleken dat het gebied aan de oostzijde van de Vliet gebruikt zal worden om gastsupporters per bus aan te voeren. Op wedstrijddagen zal dit invloed hebben op onder meer de toegankelijkheid van het gebied in verband met de op dat moment nodige veiligheidsmaatregelen.
Voorts merkt de rechtbank nog op dat het op de weg van verweerder had gelegen om de ontvankelijkheid van bezwaarmakers in het kader van de volledige heroverweging van het primaire besluit te onderzoeken.
Omtrent het beroep van eiseres sub 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet (Wow), wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouw-vergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c van dat artikellid dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bepaalde onder d van dat artikellid dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeen-telijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Forepark, 2e fase 1993'. Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is blijkens de bestemmings-plankaart de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden C' gegeven.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) beleid vastgesteld.
Dit beleid was ten tijde van belang neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte van 8 maart 2005, welk beleid met ingang van 15 maart 2005 in werking is getreden. Dit beleid houdt in dat een specifieke verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor:
a. het bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarmee GS, in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening, kunnen instemmen.
b. het bouwen en uitvoeren van werken en werkzaamheden die passen in een ander gemeentelijk ruimtelijk document, waarmee GS, in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening, kunnen instemmen.
Het door eiseres genoemde provinciale beleid, zoals geformuleerd in de Nota Planbeoordeling, was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet meer van toepassing. Met ingang van 15 maart 2005 is het provinciale ruimtelijke beleid neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte. Overigens is - anders dan gesteld - uit de adviezen van de Provinciale Planologische Commissie (PPC) van 20 november 2003 en 21 april 2005 niet gebleken dat deze niet eensluidend positief zouden zijn.
Op 10 mei 2005 hebben GS een specifieke verklaring van geen bezwaar afgegeven. Deze verklaring was geldig tot 21 april 2007 en derhalve geldig ten tijde van het bestreden besluit.
Ruimtelijke onderbouwing
Vooruitgelopen wordt op het voorontwerpbestemmingsplan 'Nieuw Stadion Den Haag'. Daarin hebben de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft de bestemming 'Sportdoeleinden (S)' gekregen.
In artikel 5, eerste lid, van de voorschriften van dit voorontwerp is bepaald dat deze gronden zijn bedoeld voor een stadioncomplex met een bebouwd grondoppervlak van circa 10.500 m2. Op de gronden met deze bestemming mag bebouwing worden opgericht ten behoeve van een voetbalstadion alsmede aan het stadion gerelateerde functies, zoals business-units, club- en/of kleedgebouwen, een wedstrijdsecretariaat, vergader- en ontvangst-ruimten, een persruimte, (sport)kantoren, medische voorzieningen, tribunes, licht- en vlaggenmasten, sportmeubilair, het stallen van (brom)fietsen. Binnen de bebouwing zijn detailhandel (ADO-shop) en horeca-inrichtingen categorie I tot en met IV (conform de bij de voorschriften behorende en in het plan opgenomen staat van horeca-inrichtingen) toegestaan als ondersteuning van de hoofdfunctie van het complex. Daarnaast zijn in de bestemming commerciële en/of culturele en/of maatschappelijke doeleinden mogelijk.
Blijkens de gedingstukken bedraagt de maximale bouwhoogte van het stadion (westgevel) circa 26 meter en zullen in het hoofdgebouw restaurants, een businessclub, een commerciële ruimte, kantoren, kleedkamers, een sociëteit, een bestuurskamer, een persruimte en businessunits worden gevestigd.
Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan niet in overeenstemming met het voorontwerpbestemmingsplan 'Nieuw Stadion Den Haag' is. Verweerder kon derhalve gebruik maken van de specifieke verklaring van geen bezwaar.
Het bouwplan maakt een grote inbreuk op het planologische regime. Gelet hierop moeten strenge eisen worden gesteld aan de voorbereiding en de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing.
In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het stadion is opgenomen in het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSH), past binnen het nieuwe Streekplan Zuid-Holland West en dat uit stedenbouwkundig oogpunt er met betrekking tot de Prime Location, gelegen nabij de zeer grootschalige infrastructuur van A4 en A12 enerzijds en de deels kleinschalige bedrijfsbebouwing anderzijds, geen bezwaren zijn tegen een grootschalig autonoom object als een stadion. Het bouwplan voldoet zowel door de doorzetting van de wand langs de bestaande gevellijnen langs de Donau als door de uitstraling van het stadion richting rijkswegen aan de belangrijkste uitgangspunten. Deze hoogtewerking geeft een extra dimensie aan het gebied. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt voorts dat het stadion voldoende bereikbaar is, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, die betrekking hebben op het opheffen van de knel-punten in de weginfrastructuur, het vrijhouden van de Donau van parkeren, busvervoer voor uitsupporters en het reguleren van de vervoersstromen via een actief verkeers- en vervoersmanagement. De noodzakelijk in acht te nemen voorwaarden in verband met de bereikbaarheid per auto en de doorstroming zijn: op wedstrijddagen in ieder geval geen parkeren van auto's op de Donau toegestaan; geen wedstrijden in het stadion tijdens de avondspits op werkdagen; een verplichte routing van auto's naar de te realiseren parkeerlocaties en een deugdelijke bewegwijzering van de rijkswegen naar de parkeerlocaties. Om in de parkeerbehoefte (3500 tot 3800 plaatsen) te voorzien wordt er naast de Prime locatie en Wegener locatie gebruik gemaakt van de Zegwaard locatie, de Taag en bestaande capaciteit in delen van het bedrijvenpark.
Naar het oordeel van de rechtbank past het bouwplan binnen de Partiële herziening van het RSP, Uitwerkingsplan Vliet/A12-zone, van 20 april 2005. Hierin is immers vermeld dat op de Prime location Forepark een groot-schalige regionale functie met bijbehorende voorzieningen tot ontwikkeling kan komen. Tevens is daarin vermeld dat de gedetailleerde beoordeling van het plan van de gemeente Den Haag voor de bouw van een nieuw ADO Den Haag stadion in het kader van de bestemmingsplanprocedure zal plaatsvinden, alsmede dat hierbij specifiek zal worden gekeken naar veiligheids- en bereikbaarheidsaspecten, de inpassing van parkeervoorzieningen en de richtlijnen inzake luchtkwaliteit.
Daarnaast is een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld, waarmee het bouwplan in overeenstemming is. Zoals blijkt uit het PPC-advies van 4 mei 2005 past dit bestemmingsplan 'Nieuw Stadion Den Haag' binnen de uitgangspunten van het streekplan Zuid-Holland West waar het gaat om de ontwikkeling van de knoop Ypenburg en stemt de PPC in met dit bestemmingsplan. Dit plan ontmoet volgens de PPC ook ten aanzien van vervoersmanagement geen problemen.
Voorts is in het voorontwerpbestemmingsplan een tiental uitgangspunten voor bereikbaarheid en veiligheid geformuleerd. De maatregelen die een planologische grondslag hebben worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het bouwplan aldus niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
Parkeren
Gesteld is dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
De Afdeling bestuursrechtspraak (de Afdeling) van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 7 september 2005 (MS 2005, 265 en LJN AU2168) overwogen dat indien het belang bij aanwezigheid van voldoende parkeer-ruimte uitdrukkelijk en op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, dat belang voldoende regeling heeft gevonden. Onder die omstandigheid brengt een redelijke toepassing van artikel 9 van de Wow, gelet op de aard van de in artikel 19, eerste lid, van de WRO geregelde zelfstandige projectprocedure, met zich dat het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt.
Omdat het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing in dit geval van overeenkomstige toepassing is, moet naar het oordeel van de rechtbank, gelet op genoemde uitspraak van de Afdeling, het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwver-ordening wijken voor hetgeen met de vrijstelling mogelijk wordt gemaakt.
Blijkens het MER is de te realiseren parkeercapaciteit op loopafstand van het stadion, zijnde 3500 parkeerplaatsen, op de meeste momenten voldoende. Naar verwachting zal zich slechts drie tot vier keer per jaar een tekort aan parkeerplaatsen voordoen. Om die reden wordt een vervoers- en parkeer-managementsysteem ontwikkeld om tekorten aan parkeerplaatsen op te vangen en om parkeren buiten de daarvoor bestemde parkeerplaatsen te voorkomen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belang van voldoende parkeergelegenheid op genoegzame wijze is meegewogen bij het verlenen van de vrijstelling.
Dat er nog geen concreet parkeer management systeem afgerond is, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat in de milieuvergunning van 25 juli 2005 diverse voorschriften zijn opgenomen om het parkeren in goede banen te leiden. Bovendien blijkt uit de verleende milieuvergunning van 25 juli 2005 dat bij de beoordeling van het benodigde aantal parkeerplaatsen een zogenoemd benchmark-onderzoek bij andere stadions en het parkeerkental uit de publicatie ASVV 2004 in ogenschouw zijn genomen, waaruit naar voren is gekomen dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen bij andere stadions van vergelijkbare omvang, geen aanleiding geeft om te concluderen dat in dit geval sprake zou zijn van te weinig parkeerplaatsen.
Veiligheid
Gesteld is dat de voorgestelde veiligheidsmaatregelen ontoereikend zijn en de Vlietrand niet is opgenomen in het veiligheidsplan.
In het veiligheidsplan van 1 april 2003 zijn tien uitgangspunten voor veiligheid opgenomen ter beantwoording van de door de gemeenteraad gestelde vragen met betrekking tot veiligheidsrisico’s. Uit het veiligheids-plan blijkt onder meer dat de route over de Westvlietweg voor supporters-bussen de veiligste route is, alsmede dat door het nemen van acht maatregelen het mogelijk is het autoverkeer binnen één uur voor en na de wedstrijd adequaat aan- en af te voeren, de bereikbaarheid van zowel het stadion als de woonwijken en het bedrijventerrein in beginsel valt te garanderen en dat een redelijk tot goede doorstroming van het verkeer op het lokale wegenstelsel wordt gewaarborgd. Daarnaast zijn in het voorontwerp-bestemmingsplan elf concrete veiligheidsmaatregelen opgesomd die bijdragen aan zowel een ordelijk verloop van evenementen in het stadion als de veiligheid voor bewoners en bedrijven in de omgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank dekken het veiligheidsplan en het voorontwerpbestemmingsplan de voorzienbare risicoaspecten in voldoende mate af.
Luchtkwaliteit
Gesteld is dat eiseres het TNO-rapport van juni 2005 omtrent luchtkwaliteit niet bij de bezwaren heeft kunnen betrekken en dat de bepalingen van het besluit Luchtkwaliteit (Blk) niet in acht zijn genomen, omdat sprake is van een toename van de emissie van fijn stof.
Bij uitspraak van 18 januari 2006 (LJN AU9843) heeft de Afdeling het door onder meer eiseres sub 1 ingestelde beroep tegen de op 25 juli 2005 verleende milieuvergunning ongegrond verklaard. Hierin is onder meer overwogen dat als gevolg van de oprichting van het bouwplan de concen-tratie zwevende deeltjes gelijk blijft als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005. Aan deze vergunning is onder meer het TNO-rapport van juni 2005 ten grondslag gelegd.
Het Blk 2005 is weliswaar pas op 5 augustus 2005 in werking getreden, maar uit artikel 37 van het Blk 2005 blijkt dat het terugwerkt tot 4 mei 2005.
Aangezien het bestreden besluit dateert van na 4 mei 2005, is ten aanzien van dit besluit het Blk 2005 van toepassing.
In het TNO-rapport van januari 2005, dat verweerder aan het thans bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, zijn - in tegenstelling tot het genoemde rapport van juni 2005 - ook de bijdragen van de commerciële activiteiten meegenomen, die geen deel uitmaken van het in geding zijnde bouwplan. De bijdragen aan de luchtkwaliteit van de commerciële activiteiten moeten in deze procedure dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Wél dienen de stadiongerelateerde activiteiten in het hoofdgebouw te worden meegerekend. Gelet op hetgeen de Afdeling in laatstgenoemde uitspraak heeft overwogen met betrekking tot de meetmethode, moet op grond van het TNO-rapport van januari 2005 worden geconcludeerd dat nergens buiten het wegprofiel de grenswaarde voor fijn stof uit het Blk wordt overschreden als gevolg van de vestiging van het nieuwe stadion. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit laatstgenoemd rapport blijkt dat de bijdrage van het verkeer op het parkeer-terrein aan de luchtkwaliteit in de directe omgeving verwaarloosbaar is, zowel voor wat betreft de 24 uurgemiddelde concentratie als voor wat betreft de jaargemiddelde concentratie.
Welstand
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het welstandsadvies ten aanzien van de bussluis niet is gevolgd, omdat het grote veiligheids-belang dat met de bussluis is gemoeid prevaleert boven het welstandsbelang.
Aangevoerd is dat in het primaire besluit verzuimd is te vermelden de reden voor afwijking van het welstandsadvies met betrekking tot de bussluis.
In de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 734 nr. 3) is vermeld dat burgemeester en wethouders nadrukkelijk de mogelijkheid krijgen om - mits deugdelijk gemotiveerd - af te wijken van een welstands-advies, indien zwaarwegende (bijvoorbeeld economische of maatschappe-lijke) belangen dit wenselijk maken. In dit geval is ten aanzien van de bussluis van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In het veiligheidsplan van 1 april 2003 is op pagina 19 en 20 vermeld dat de bussluis noodzakelijk is om te voldoen aan de veiligheidseis van het voorkomen van risico’s en/of confrontaties, waarbij het uitgangspunt is het visueel en fysiek scheiden van gast- en thuissupporters.
Dit veiligheidsbelang is naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegend genoeg om afwijking van het welstandsadvies te rechtvaardigen.
Voor zover zulks in het primaire besluit onvoldoende tot uitdrukking is gebracht is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit daaraan voldoende aandacht is besteed.
Overige beroepsgronden
Eiseres heeft bezwaar tegen een aparte bouwvergunning voor het stadion nu er een aanvullend bouwplan voor de restlocatie komt. Bovendien zou de locatiekeuze onzorgvuldig zijn, nu er onvoldoende naar alternatieven is gezocht.
De Afdeling heeft in haar uitspraken van 27 februari 1997, Gst. 1998, 7067, 7 en 9 oktober 2002 (AB 2003, 34 en LJN AE8514) overwogen dat burgemeester en wethouders eerst en vooral hebben te beslissen omtrent de vergunning zoals die bij hen is aangevraagd. Indien het bouwplan waarvoor vergunning wordt gevraagd op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder
bezwaren. Niet aannemelijk is geworden dat zulk een geval zich hier voordoet. De locatiekeuze is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand gekomen, gelet op paragraaf 2.3 en 2.4 van het MER en de op
23 maart 2005 gegeven aanvullende milieuonderbouwing ten aanzien van de locatiekeuze van het bouwplan.
Gesteld is dat de financiële onderbouwing van het project onvolledig is.
Blijkens de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2005 (LJN AU7993) is de financiële uitvoerbaarheid van belang voor de rechtmatigheidstoets van een besluit tot het verlenen van vrijstellingen ten behoeve van de voorbereiding van een bouwplan in die zin dat, indien op voorhand moet worden getwijfeld aan de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan dat met een vrijstellingsbesluit wordt voorbereid, de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. In dit geval is daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Omtrent hetgeen eiseres heeft aangevoerd omtrent te verwachten geluidhinder verwijst de rechtbank naar hetgeen de Afdeling hieromtrent in haar uitspraak van 18 januari 2006 met betrekking tot de verleende milieuvergunning heeft overwogen.
Conclusie
Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
Aangezien geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op dit artikellid in samenhang met artikel 56a, tweede lid, van de Wow, op goede gronden de gevraagde bouwvergunning eerste fase verleend en heeft hij deze in het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
Het beroep van eiseres sub 1 is ongegrond. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.
Nu - in het geval van eiser sub 2 - niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat in dat verband evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep van eiser sub 2 gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, wat de ongegrondverklaring van de bezwaren van eiser sub 2 betreft;
verklaart het bezwaar van eiser sub 2 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dat besluit voor zover dat is vernietigd;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiser sub 2 het door hem betaalde griffierecht, te weten € 138,-, vergoedt;
verklaart het beroep van eiseres sub 1 ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. A.C.M. van Wesenbeeck, mr. M. Munsterman, en mr. D. Biever in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.