Rechtbank 's-Gravenhage, 29-03-2011, BQ5206, AWB 11/8417 VRONTN
Rechtbank 's-Gravenhage, 29-03-2011, BQ5206, AWB 11/8417 VRONTN
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 maart 2011
- Datum publicatie
- 23 mei 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5206
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BR0158, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 11/8417 VRONTN
Inhoudsindicatie
6 Vw, asielzoeker, belang grensbewaking, lichter middel.
Het enkele gegeven dat eiser een vervalst paspoort heeft gebruikt is, nu eiser bij aankomst op Schiphol heeft aangegeven asiel te willen, onvoldoende onderbouwing waarom in redelijkheid tot oplegging van grensdetentie kon worden overgegaan. Voorts beschikt verweerder over verschillende mogelijkheden om ook zonder toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel het grensbewakingbelang te dienen. Zo kan verweerder besluiten tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Ook kan verweerder besluiten af te zien van toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel en volstaan met een meldplicht. Met dergelijke maatregelen kan de toegangweigering, en daarmee het grensbewakingbelang, overeind blijven. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2004 (LJN AR5859).
Verweerder heeft niet gekeken of voor het dienen van het grensbewakingbelang met een ander middel dan de onderhavige vrijheidsontneming kon worden volstaan. Verweerder was daartoe, conform zijn beleid als beschreven in A6/1 van de Vc 2000, echter wel toe gehouden. Zulks volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Opvangrichtlijn waarin staat vermeld dat een asielzoeker enkel in bewaring kan worden gesteld indien dat nodig is. De rechtbank brengt daarbij in herinnering dat volgens vaste jurisprudentie van het HvJ lidstaten het doel en de strekking van een richtlijn in hun uitvoeringspraktijk zoveel mogelijk dienen te verwezenlijken (onder meer 11 juli 2002, C-62/00, Marks & Spencer, r.o. 26 en 27, LJN AV5152).
Besluit tot oplegging grensdetentie onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/8417 VRONTN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: [V-nr]
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1971, van Burger van Nigeria nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Lamfers-van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Op 8 maart 2011 is eiser op grond van artikel 5 in samenhang met artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op 9 maart 2011 de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 11 maart 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 12 maart 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 18 maart 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 24 maart 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was ook aanwezig P.J. Kuiper, tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft in strijd gehandeld met het bepaalde in paragraaf A2/5.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000
(Vc 2000). Aan eiser is immers de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd zonder dat de IND om advies is gevraagd.
Voorts had verweerder niet over kunnen gaan tot toepassing van de onderhavige grensdetentie en had verweerder dienen te bekijken of met een lichter middel kon worden volstaan. Eiser is immers naar Nederland gekomen met een verzoek tot bescherming als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Dit heeft eiser ook direct bij binnenkomst aangegeven. Eiser heeft daartoe, als zoveel andere asielzoekers, een vervalst paspoort gebruikt.
Voorts is de toegangsweigering ondeugdelijk. Eiser is, als asielzoeker, de toegang geweigerd op grond van artikel 5, in samenhang met artikel 13 van de Schengengrenscode. Zulks is niet mogelijk gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2011 (LJN BP5940). De rechtbank kan dit marginaal toetsen.
Tot slot is de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn) van toepassing. Voorafgaand aan het opleggen van de grensdetentie was er evenwel geen sprake van een terugkeerbesluit en –procedure. Ook daarom is de grensdetentie onrechtmatig te achten.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Het is onduidelijk of het Hoofd van de IND van het voornemen tot toegangsweigering in kennis heeft gesteld. Zulks maakt de grensdetentie evenwel niet onrechtmatig. Verweerder heeft immers belang bij de huidige detentie nu eiser zich met een vals paspoort heeft gemeld en verweerder het grensbewakingbelang heeft te behartigen. Ook is de asielaanvraag inmiddels ongegrond gebleken.
Om deze redenen heeft verweerder ook tot de oplegging van de maatregel kunnen beslissen. Er is daarbij niet gekeken of kon worden volstaan met minder verstrekkende maatregelen, zoals een vrijheidsbeperkende maatregel of een meldplicht.
Voorts ligt de toegangsweigering niet ter toetsing voor.
Tot slot is de Terugkeerrichtlijn op eiser niet van toepassing. Eiser is een asielzoeker en op grond van overweging 9 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn kan een asielzoeker niet worden beschouwd als illegaal als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. Ook is de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing omdat eiser de toegang is geweigerd en lidstaten op grond van artikel 2, tweede lid onder a, van de Terugkeerrichtlijn kunnen besluiten op vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd de richtlijn niet toe te passen. Verweerder heeft daartoe besloten en zulks op 10 maart 2011 in de Staatscourant medegedeeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Niet is betwist dat eiser zich bij aankomst op Schiphol direct heeft gemeld met het verzoek hem asiel te verlenen.
4. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 weigert de ambtenaar belast met de grensbewaking de toegang aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister.
5. Paragraaf A2/5.5. van de Vc 2000 luidt, voorzover hier van belang:
“Ingevolge artikel 3, derde lid, Vw dient in het geval een vreemdeling te kennen geeft asiel te willen vragen, een voornemen tot toegangsweigering te worden voorgelegd aan het Hoofd van de IND. Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie.”
6. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat voorafgaand aan de toegangsweigering het Hoofd van de IND van het voornemen tot toegangsweigering in kennis is gesteld. Nu het hier evenwel de procedure voorafgaand aan de toegangsweigering betreft, en de vraag naar de rechtmatigheid van de (aanloop naar de) toegangsweigering in de onderhavige zaak niet ter toetsing voorligt, kan het betoog van eiser reeds daarom niet tot het door eiser beoogde doel leiden. De beroepsgrond faalt dan ook.
7.1 De rechtbank ziet zich voorts geplaatst voor de vraag of, althans zo begrijpt de rechtbank eiser, verweerder voldoende heeft onderbouwd waarom, nu eiser asielzoeker is, tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is overgegaan. Daaraan verbonden is de vraag of verweerder heeft onderzocht of met een ander middel dan grensdetentie kon worden volstaan. De rechtbank betrekt bij deze vragen de volgende regelgeving.
7.2 Artikel 6 van de Vw 2000 luidt, voorzover hier van belang:
“1. De vreemdeling aan wie toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
2. Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.”
7.3 Paragraaf A6/1 van de Vc 2000 luidt, voorzover hier van belang:
“Vanwege het ingrijpende karakter dient de toepassing van een vrijheidsbeperkende of
vrijheidsontnemende maatregel beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke. Steeds zal nagegaan moeten worden of met een lichter middel volstaan kan worden. De beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (toepassen lichter middel indien mogelijk) dienen voortdurend in acht genomen te worden. Voorts is de uitvoering van deze maatregelen met strikte waarborgen omkleed.”
7.4 Paragraaf C12/2.3 van de Vc 2000 luidt, voorzover hier van belang:
“Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang als bedoeld in artikel 5, eerste lid, SGC dan wel artikel 3 Vw en aan de buitengrens te kennen geeft asiel te willen aanvragen, wordt op aanwijzing van het Hoofd van de IND, de toegang geweigerd en wordt op grond van artikel 6, eerste lid, juncto tweede lid Vw het AC Schiphol aangewezen als plaats of ruimte waar de vreemdeling zich dient op te houden (…).
7.5 Artikel 7, derde lid, van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (hierna: Opvangrichtlijn) luidt:
“In de gevallen waarin zulks nodig blijkt, bijvoorbeeld om juridische redenen of om redenen van openbare orde, mogen de lidstaten een asielzoeker overeenkomstig hun nationale wetgeving op een bepaalde plaats vasthouden.”
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tot oplegging van de maatregel is overgegaan omdat eiser zich met een vervalst paspoort heeft gemeld en verweerder het grensbewakingbelang heeft te behartigen.
9. Weliswaar heeft eiser, gelijk verweerder heeft gesteld, tijdens de reis naar Nederland een vervalst paspoort gebruikt en heeft hij zich met dit paspoort op Schiphol gemeld, maar dit enkele gegeven kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet als een voldoende onderbouwing voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel gelden nu het een feit van algemene bekendheid is dat asielzoekers, om een veilig land te kunnen bereiken, waar geboden gebruik dienen te maken van valse dan wel vervalste reisdocumenten. Verweerder heeft zulks ter zitting ook niet betwist en evenmin gesteld dat het ten tijde van de oplegging van de maatregel reeds duidelijk was dat het gebruik van een vervalst paspoort niet geboden was.
10.1 Ten aanzien van de vraag of verweerder ter onderbouwing van de vrijheidsontnemende maatregel heeft kunnen volstaan met de verwijzing naar het grensbewakingbelang overweegt de rechtbank voorts het volgende.
10.2 Zoals ter zitting aan de orde gesteld, beschikt verweerder over verschillende mogelijkheden om ook zonder toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel het grensbewakingbelang te dienen. Zo kan verweerder besluiten tot het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000. Ook kan verweerder besluiten af te zien van toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel en volstaan met een meldplicht. Met dergelijke maatregelen kan de toegangweigering, en daarmee het grensbewakingbelang, overeind blijven. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2004 (LJN AR5859).
10.3 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat niet is gebleken dat in de onderhavige zaak is gekeken of voor het dienen van het grensbewakingbelang met een ander middel dan de onderhavige vrijheidsontneming kon worden volstaan. Nu het dossier evenmin gewag maakt van een dergelijke afweging, houdt de rechtbank het ervoor dat dit niet is gebeurd. Verweerder was daartoe, conform zijn beleid als beschreven in A6/1 van de Vc 2000, echter wel toe gehouden. Zulks volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het bepaalde in artikel 7, derde lid, van de Opvangrichtlijn waarin staat vermeld dat een asielzoeker enkel in bewaring kan worden gesteld indien dat nodig is. De rechtbank brengt daarbij in herinnering dat volgens vaste jurisprudentie van het HvJ lidstaten het doel en de strekking van een richtlijn in hun uitvoeringspraktijk zoveel mogelijk dienen te verwezenlijken (onder meer 11 juli 2002, C-62/00, Marks & Spencer, r.o. 26 en 27, LJN AV5152).
10.4 Nu verweerder niet heeft onderzocht of in eisers geval met een lichter middel kon worden volstaan, heeft verweerder met de enkele verwijzing naar het grensbewakingbelang onvoldoende deugdelijk onderbouwd waarom in redelijkheid tot oplegging van de grensdetentie kon worden overgegaan. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.
11. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80 per dag dat eiser op het AC-Schiphol en € 105,-- per dag dat eiser bij de Koninklijke Marechaussee ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1705,--.
12. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1705,-- (zegge: zeventienhonderdenvijf euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 29 maart 2011 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.