Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3850, AWB 16_10424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:3850, AWB 16_10424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 juni 2017
Datum publicatie
12 oktober 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:3850
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 16_10424

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 16/10424 WIA

gemachtigde: mr. A.B.M. Pessers,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 november 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening van de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de terugvordering van teveel ontvangen WIA-uitkering, de aan hem opgelegde bestuurlijke boete en het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 mei 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. C.L. Schuren.

Overwegingen 1.Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser is werkzaam geweest als 3D-tekenaar bij Speciaalmachinefabriek [naam bedrijf] . Voor dit werk is hij uitgevallen. Bij besluit van 28 april 2011 heeft het UWV aan hem een WIA-uitkering toegekend met ingang van 23 juni 2011.

Bij besluit van 22 juni 2016 (primair besluit I) heeft het UWV eisers uitkering – in verband met door hem genoten inkomsten uit hennepteelt – over de periode van 1 april 2013 tot en met 31 oktober 2013 opnieuw vastgesteld. Het UWV stelt dat over deze periode door eiser een bedrag van € 7.634,66 te veel aan uitkering is ontvangen, en dat eiser dit bedrag dient terug te betalen.

Bij besluit van (eveneens) 22 juni 2016 (primair besluit II) heeft het UWV eiser een boete opgelegd ten bedrage van € 3.825,-, omdat hij niet heeft doorgegeven dat hij activiteiten heeft verricht en inkomsten heeft gehad uit een hennepkwekerij in de periode van 29 april 2013 tot en met 8 oktober 2013.

Bij besluit van 4 juli 2016 (primair besluit III) heeft het UWV eisers aflossingscapaciteit vastgesteld op € 426,99. Dit bedrag wordt maandelijks ingehouden op eisers uitkering.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de drie primaire besluiten, in het kader waarvan hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5137, afgewezen.

Bij het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

2. Over de beslissingen tot herziening, terugvordering en invordering van de aan eiser uitbetaalde WIA-uitkering overweegt de rechtbank als volgt.

3. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WIA moet een verzekerde, die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIA herziet het UWV beschikkingen op grond van deze wet of trekt het dergelijke beschikkingen in indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd.

4. Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het UWV de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. Tussen partijen is niet in geschil dat op 9 oktober 2013 in de woning van eiser een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Naar aanleiding van een melding daarover van de politie aan het UWV is door een opsporingsfunctionaris van het UWV een fraudeonderzoek ingesteld. Het UWV heeft haar stelling dat eiser in deze periode inkomsten uit hennepkweken heeft gegenereerd blijkens het onderzoeksrapport, inclusief alle bijlagen, gegrond op de bevindingen van de regiopolitie Midden en West-Brabant.

5. Eiser stelt in beroep dat zijn huisrecht dermate is geschonden door het de facto afdwingen van een niet noodzakelijke toestemming, dat de bewijsmiddelen die zijn verkregen door de naar zijn mening onrechtmatige binnentreding en alle bewijsmiddelen die daarna zijn verkregen, niet kunnen worden betrokken bij de door hem betwiste belastende besluitvorming, zowel voor zover het betreft de grond van het niet juist informeren en onjuist invullen van het formulier, als ook voor wat betreft het vaststellen van de winsten.

Eisers standpunt kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiser het formulier ‘Toestemming vrijwillig binnentreden’ heeft ondertekend. Het feit dat de verbalisant daarbij heeft medegedeeld, volgens de tekst van het formulier dat het ‘noodzakelijk’ is om alle ruimtes te zien, ontneemt -anders dan eiser stelt- niet het vrijwillige karakter aan de gegeven toestemming. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van onrechtmatig binnentreden. Voorts is het nog maar de vraag of hetgeen eiser nadien zelf bij verhoren bij de politie en bij het onderzoek van de UWV heeft verklaard kan worden beschouwd als verboden vrucht van het gestelde onrechtmatig binnentreden. De rechtbank ziet ook daarvoor onvoldoende grond. Daarbij wordt het handelen van het UWV niet beheerst door de strafvorderlijke regels van bewijs en bewijsvergaring, maar door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1783) brengen die beginselen met zich mee dat het gebruik van beweerdelijk onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet toegelaten is, indien deze bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke situatie hier niet aan de orde.

6. Inkomsten uit hennepteelt zijn aan te merken als inkomsten uit arbeid. Eiser had de betrokken inkomsten moeten melden aan het UWV. Door dit na te laten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Het UWV is hierdoor gerechtigd om de door eiser uit zijn hennepkwekerij genoten inkomsten op de uitbetaling van zijn WIA-uitkering te korten en van eiser terug te vorderen. Voor het bepalen van door eiser genoten inkomsten heeft het UWV op goede gronden aansluiting gezocht bij het proces-verbaal van bevindingen, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, het proces-verbaal van verhoor en de bevindingen van de fraude-inspecteur van Enexis. Van dringende redenen om af te zien van terugvordering is niet gebleken. Gelet hierop is het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht overgegaan tot herziening, terugvordering en invordering op de wijze zoals zij heeft gedaan.

7. Over de opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit is de hoogte van de boete gebaseerd op artikel 91 van de WIA en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Deze regelgeving is per 1 januari 2017 gewijzigd. Ook is sprake van een nieuw boetebeleid, gepubliceerd in de Beleidsregel boete werknemer 2017. Omdat de aanpassingen met zich meebrengen dat per 1 januari 2017 een lichter sanctieregime geldt, wordt dit lichtere sanctieregime door het UWV ook toegepast op overtredingen die zijn begaan vóór 1 januari 2017. Met ingang van 1 januari 2017 is de bepaling over de afronding van de boete in het Boetebesluit socialezekerheidswetten vervallen. De boete wordt vanaf 1 januari 2017 vastgesteld op een geldbedrag dat ook eurocenten kan omvatten. In verband hiermee heeft het UWV zich in een aanvullend verweerschrift van 5 mei 2017, alsmede ter zitting, op het standpunt gesteld dat de boete in dit geval moet worden vastgesteld op € 3.817,33, in plaats van € 3.820,-. Het UWV heeft de rechtbank verzocht om in zoverre zelf in de zaak te voorzien.

8. De rechtbank honoreert het verzoek van het UWV. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft, en primair besluit II herroepen. De rechtbank zal de boete met inachtneming van hetgeen onder rechtsoverweging 7 is overwogen vaststellen op € 3.817,33, en bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat de geconstateerde onrechtmatigheid niet aan UWV te wijten is. De hoogte van de opgelegde boete blijkt in de beroepsfase immers als gevolg van een wijziging van de wetgeving onjuist te zijn, zodat geen sprake is van verwijtbaarheid van de kant van UWV in de zin van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft;

-stelt het bedrag van de boete vast op € 3.817,33, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

-herroept het primaire besluit II;

-draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.

De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel