Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1589, AWB - 19 _ 2574
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1589, AWB - 19 _ 2574
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2020
- Datum publicatie
- 8 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1589
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2022:2433, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2574
Inhoudsindicatie
ZW
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2574 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
gemachtigde: mr. A. Boesjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 1 april 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV het dagloon van eiser gecorrigeerd.
In het besluit van 23 april 2019 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 november 2019 heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken. In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 december 2019 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank van 20 februari 2020. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.
Overwegingen
1 Feiten
Eiser heeft zich op 18 januari 2017 ziekgemeld. Hij was toen docent bij [naam school] ( [naam school] ). Dit dienstverband eindigde per 1 juni 2016. Op 19 juni 2017 heeft eiser zich ook ziekgemeld. Hij was tot 1 juli 2017 in dienst bij Randstad Detachering Publiek B.V. (Randstad). Het UWV heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend per 3 juli 2017. Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op € 167,27. De bruto-uitkering die eiser ontvangt is 70% van dit dagloon. In deze uitkering is ook vakantietoeslag opgenomen.
Eiser heeft op 4 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat eiser zich zowel vanuit zijn functie bij Randstad als bij [naam school] arbeidsongeschikt heeft gemeld en voor beiden een ZW-uitkering ontvangt, vormt de combinatie van deze functies de maatgevende arbeid voor de WIA-beoordeling. Bij besluit van 19 december 2018 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 16 januari 2019. Het UWV heeft het dagloon van eiser vastgesteld op € 137,07 en het WIA-maandloon op € 2.981,27. De hoogte van deze uitkering is vervolgens vastgesteld op € 0,00 bruto per maand, omdat de ZW-uitkering van eiser in mindering is gebracht op de WIA-uitkering.
Op 20 maart 2019 en op 27 maart 2019 heeft eiser telefonisch contact gehad met het UWV en is aan hem uitgelegd hoe het ZW- en het WIA-dagloon is berekend. Het UWV heeft aan eiser uitgelegd dat het ZW-dagloon veel hoger is uitgevallen, waardoor de WIA-uitkering niet tot uitbetaling komt. Eiser heeft aangegeven dat hij het er niet mee eens is dat de periode van 6 maanden dat hij geen loon heeft gehad bij [naam school] , wel is meegenomen in de berekening.
Naar aanleiding van deze telefonische contacten, heeft het UWV de gegeven uitleg en de correctie van het WIA-dagloon van € 130,40 naar € 134,00 (en met indexering € 140,86) aan eiser medegedeeld in het primaire besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft in bestreden besluit I het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het primaire besluit geen besluit zou zijn. Volgens het UWV is het primaire besluit slechts een informatieve brief waarin nadere uitleg wordt gegeven en dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Nieuw besluit
Met het besluit van 19 november 2019 heeft het UWV bestreden besluit I ingetrokken en heeft het UWV verzocht om met toepassing van artikel 6:19 van de Awb een nieuwe inhoudelijke beslissing in de lopende procedure te betrekken. Met bestreden besluit II heeft het UWV die nieuwe inhoudelijke beslissing genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarmee heeft het UWV een besluit genomen als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat het UWV met bestreden besluit II, blijkens de tekst ervan, het bestreden besluit I heeft vervangen en opnieuw op het bezwaar van eiser heeft beslist. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit II. Het UWV is met bestreden besluit II niet aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beslissing van bestreden besluit I aangezien dit besluit is achterhaald door bestreden besluit II. Om die reden is het beroep van eiser, voor zover het gericht is tegen bestreden besluit I, wegens gebrek aan procesbelang, niet-ontvankelijk.
De rechtbank dient bestreden besluit II te beoordelen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold en het beleid dat van kracht was ten tijde van het nemen van dat besluit. Ter beoordeling staat immers het nieuwe besluit.
3 Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.