Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1778, AWB - 19_3670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1778, AWB - 19_3670

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 april 2020
Datum publicatie
20 april 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:1778
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19_3670

Inhoudsindicatie

ZW

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/3670 ZW

gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:

[naam belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] ,

gemachtigde: mr. D. Lagarrigue.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 juni 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

Eiser heeft toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door zijn voormalig werkgever [naam belanghebbende] B.V. (hierna: [naam belanghebbende] ). Er gelden derhalve geen beperkingen bij de kennisname daarvan door [naam belanghebbende] .

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . [naam belanghebbende] is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en

[naam persoon] .

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

Eiser is op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam geweest als medewerker bouw bij [naam belanghebbende] , een eigenrisicodrager. Voor dat werk is hij op 27 november 2017 uitgevallen vanwege psychische klachten. De uitzendovereenkomst met [naam belanghebbende] is in verband met eisers ziekmelding op 3 december 2017 geëindigd.

Het UWV heeft aan [naam belanghebbende] een aantal malen verzocht om de ziekmelding van eiser in behandeling te nemen. Omdat [naam belanghebbende] niet reageerde heeft het UWV bij besluit van

19 februari 2018 de ziekmelding in behandeling genomen en ZW-uitkering aan eiser betaald. [naam belanghebbende] heeft tegen deze overname bezwaar gemaakt. Het UWV heeft dat bezwaar op 18 mei 2018 gegrond verklaard en de overname teruggedraaid. De eerder aan [naam belanghebbende] opgelegde boete is daarmee vervallen.

Bij brief van 26 maart 2018 heeft verzekeringsarts Sistermans van het UWV, na eiser gezien te hebben op het spreekuur van 20 maart 2018, aan hem meegedeeld dat zij de verwachting heeft dat eiser vanaf 14 mei 2018 weer geschikt is voor het eigen werk. Sistermans geeft voorts aan dat als eiser meent op 14 mei 2018 toch niet beter te zijn, hij dan met het UWV contact dient op te nemen.

Op 14 mei 2018 heeft eiser het UWV laten weten nog niet volledig beter te zijn.

Op 18 oktober 2018 heeft [naam belanghebbende] aan het UWV verzocht om een hersteldverklaring af te geven per 4 mei 2018, omdat eiser op die datum (telefonisch) heeft aangegeven elders weer aan het werk te zijn.

Bij besluit van 23 november 2018 (primair besluit) heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser met ingang van 4 mei 2018 ingetrokken, omdat hij vanaf die datum hersteld is.

Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat eiser, gelet op de conclusies van bezwaarverzekeringsarts Lemmers, met ingang van 4 mei 2018 weer geschikt is voor het eigen werk. Het UWV ziet in de afspraak met verzekeringsarts Sistermans over een hersteldverklaring per 14 mei 2018 aanleiding om de ten onrechte betaalde ZW-uitkering over de periode van 4 tot en met 13 mei 2018 niet langer terug te vorderen.

2. Standpunt van eiser

Eiser betwist dat hij vanaf 4 mei 2018 weer geschikt was voor zijn eigen werk. Eiser stelt dat (de bezwaarverzekeringsarts van) het UWV ook niet tot die conclusie heeft kunnen komen, omdat er geen medisch onderzoek naar zijn arbeidsgeschiktheid op die datum is geweest. De bedrijfsarts heeft in ieder geval in februari 2018 geconcludeerd dat eiser arbeidsongeschikt is en dat zijn klachten grotendeels voortkomen uit onduidelijkheid over zijn contract en positie op het werk. De bedrijfsarts verwachtte wel een verbetering van eisers belastbaarheid, maar koppelde dat aan een stabiele rechts- en inkomenspositie. Die is niet gekomen, althans die was er op 4 mei 2018 niet. Omdat eiser niet met ingang van 4 mei 2018 weer geschikt was voor het eigen werk, heeft [naam belanghebbende] ten onrechte vanaf die datum geen ziekengeld aan hem betaald. Net als dat er voordien (vanaf 27 november 2017) ten onrechte geen ziekengeld door hem is betaald. Aan het niet-betalen van ziekengeld per

4 mei 2018 ligt ook geen hersteldverklaring ten grondslag noch een besluit tot beëindiging van de ZW-uitkering. [naam belanghebbende] heeft gewoonweg geen ZW-uitkering meer betaald. Pas op 23 november 2018 is het besluit tot intrekking van de ZW-uitkering door het UWV genomen. Door het langdurig niet betalen van ziekengeld door [naam belanghebbende] is eiser in de financiële problemen geraakt, hetgeen zijn psychische toestand geen goed heeft gedaan. Overigens was de oorspronkelijke reden om eisers ZW-uitkering in te trekken niet omdat hij weer arbeidsgeschikt was, maar omdat hij werkzaam zou zijn bij een andere werkgever. In bezwaar is vast komen te staan dat eiser helemaal niet voor een andere werkgever heeft gewerkt. Wel is vast komen te staan dat [naam belanghebbende] in het geheel niets heeft ondernomen ten aanzien van eisers re-integratie en dat hij met eiser onder een valse naam contact heeft opgenomen om hem onder valse voorwendselen een uitspraak te ontlokken. Eiser acht de werkwijze van [naam belanghebbende] dan wel UWV zodanig onzorgvuldig dat het bestreden besluit noch het primaire besluit stand kunnen houden. Daarbij wijst hij nog op de bemoeienis van

[naam medewerkster] , medewerkster bezwaar van het UWV, bij zowel het primaire als het bestreden besluit. Ook om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden.

3. Oordeel van de rechtbank

Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het bestreden besluit van het UWV, waarbij het primaire besluit tot intrekking van eisers ZW-uitkering met ingang van 4 mei 2018 is gehandhaafd, standhoudt.

3.1

De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen door [naam medewerkster] , namens het UWV. Het primaire besluit is niet ondertekend, maar de brief waarmee het primaire besluit aan gemachtigde van eiser is gezonden, is wel door [naam medewerkster] ondertekend. De rechtbank heeft hierover ter zitting nadere vragen gesteld aan het UWV. Namens het UWV is geantwoord dat het UWV er vanuit gaat dat het primaire besluit door de uitkeringsafdeling is genomen en niet door [naam medewerkster] , die werkzaam is op de afdeling bezwaar en beroep; [naam medewerkster] heeft dat besluit alleen verzonden.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV daarmee niet afdoende uitgelegd hoe de gang van zaken is geweest bij het nemen van het primaire besluit.

De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat [naam medewerkster] op 18 mei 2018 de beslissing op bezwaar heeft genomen om de overname van de uitbetaling van de ZW-uitkering door het UWV terug te draaien en de eerder opgelegde boete aan [naam belanghebbende] ongedaan te maken. De gemachtigde van eiser heeft het UWV in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een besluit over de ZW-uitkering. Tijdens de hoorzitting van 4 april 2019 zegt [naam medewerkster] zelf dat zij zich er vervolgens ‘op gericht heeft om een voor bezwaar vatbare beslissing voor herstel per 4 mei 2018 uitgereikt te krijgen’. Uit het formulier van 18 oktober 2018 over de ‘spontane hersteldmelding io UWV’ merkt [naam belanghebbende] op dat zij vorige week telefoon hebben ontvangen met ‘het verzoek om een beschikking spontaan hersteldmelding te doen zodat het dossier niet blijft zweven’.

De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden af dat [naam medewerkster] actief bemoeienis heeft gehad bij het primaire besluit. De rechtbank acht het in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat [naam medewerkster] vervolgens ook de beslissing op bezwaar heeft genomen. [naam medewerkster] was niet (meer) bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden en de rechtbank zal dat besluit vernietigen.

3.2

De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.

3.2.1

In het dossier zit een transcriptie van een telefoongesprek tussen ene ‘Robin’ en eiser op 4 mei 2018. De inhoud van dit gesprek wordt door eiser niet betwist.

Het telefoongesprek hield in, voor zover hier van belang:

Robin: Hoi, uhm, [naam eiser] , ik heb een vraagje. Jij staat bij ons in het systeem als werkzoekende, ben jij nog op zoek naar werk?

Eiser: Uh, nee, nee, nee, ik heb op dit moment net werk gevonden.

Robin: Je hebt werk gevonden, oké waar werk je nu?

Eiser: uh, ik werk bij Tempo Team, gewoon op de bouw, een beetje, ja van alles wat …

Namens [naam belanghebbende] is tijdens de zitting verklaard dat door [naam persoon2] , een medewerker van [naam belanghebbende] , op 4 mei 2018 telefonisch contact is opgenomen met eiser. [naam persoon2] heeft zich toen niet gepresenteerd als [naam persoon2] , maar zich ‘Robin’ genoemd. Ter zitting is namens [naam belanghebbende] toegelicht dat dat was omdat de indruk bestond dat eiser niet ziek was en ten onrechte ZW-uitkering claimde. Omdat eiser tijdens dit telefoongesprek zei dat hij via TempoTeam werk had gevonden, heeft [naam belanghebbende] de uitbetaling van zijn ZW-uitkering meteen stopgezet.

De rechtbank vindt de handelswijze van [naam belanghebbende] , waarbij aan eiser onder valse voorwendselen een verklaring is ontlokt, laakbaar. Bij goed werkgeverschap past niet dat een oud-werknemer op deze wijze wordt behandeld. Als [naam belanghebbende] twijfels had over de ziekte van eiser, dan hadden zij aan de bedrijfsarts moeten vragen om hem opnieuw op te roepen en medisch te keuren. De rechtbank acht het ook bijzonder onzorgvuldig dat [naam belanghebbende] na dit telefoongesprek simpelweg gestopt is met het uitbetalen van zijn ZW-uitkering, zonder eiser in een gesprek te confronteren met dit telefoongesprek, zonder hem door een bedrijfsarts te laten keuren en zonder enig bericht hierover aan eiser. Pas in oktober 2018 heeft [naam belanghebbende] aan het UWV verzocht een beschikking af te geven. Eiser heeft maanden lang niet geweten waarom zijn ZW-uitkering niet meer werd uitbetaald.

3.2.2

De rechtbank is van daarom van oordeel dat [naam belanghebbende] als eigenrisicodrager het primaire besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Dit klemt temeer nu achteraf is gebleken dat eiser (naar de rechtbank begrijpt uit schaamte over zijn psychische problemen) tijdens het telefoongesprek niet de waarheid heeft verteld. Eiser ontkent nu op en na 4 mei 2018 gewerkt te hebben. Ook uit de gegevens van Suwinet blijkt niet dat eiser heeft gewerkt op en na 4 mei 2018. Hij heeft sinds 14 mei 2018 een bijstandsuitkering.

Het primaire besluit is dus op een onjuiste grondslag genomen, nu vaststaat dat eiser niet per 4 mei 2018 weer aan het werk is gegaan.

3.2.3

Ook de handelwijze van het UWV acht de rechtbank niet getuigen van zorgvuldigheid. Als het gaat om het nemen van een door een eigenrisicodrager gevraagde beschikking is het immers aan het UWV om de voorbereiding en de onderbouwing daarvan door de eigenrisicodrager te controleren1. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV in die controlerende taak tekort geschoten. Het UWV had immers een duidelijke aanwijzing dat de informatie van [naam belanghebbende] niet klopte: eiser had namelijk op 14 mei 2018 aan het UWV gemeld dat hij nog niet 100% beter was. Het UWV is echter zonder nader onderzoek overgegaan tot het nemen van het primair besluit en daarmee tot hersteldverklaring van eiser met ingang van 4 mei 2018. Ook dat acht de rechtbank onzorgvuldig.

3.2.4

Bovendien acht de rechtbank het besluit van het UWV om de ZW-uitkering van eiser met terugwerkende kracht te beëindigen in strijd met de rechtszekerheid2. Het besluit is daarnaast ook in strijd met het eigen beleid van het UWV3 waarin is neergelegd dat een uitkering alleen met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken als het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn waarom zijn uitkering niet meer werd uitbetaald. De rechtbank heeft hiervoor immers al vastgesteld dat eiser niet per 4 mei 2018 weer aan het werk is gegaan en maandenlang niet heeft geweten waarom zijn ziekengeld niet meer werd uitbetaald.

Het UWV was dus niet bevoegd om eisers ZW-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken. Aan een inhoudelijk oordeel over de vraag of eiser hersteld was voor zijn eigen arbeid per 4 of 14 mei 2018 wordt daarom niet meer toegekomen.

4. Conclusie

Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit

vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat een beoordeling met terugwerkende kracht niet mogelijk is. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat er geen sprake is van een beëindiging van eisers ZW-uitkering met ingang van 4 mei 2018 en dat zijn uitkering na die datum doorloopt.

5. Proceskosten en griffierecht

Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.

De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep vast op € 2.100,-

(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

herroept het primaire besluit;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 14 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel