Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4816, AWB_19_6819 & 19_6820
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:4816, AWB_19_6819 & 19_6820
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2020
- Datum publicatie
- 11 juni 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:4816
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:396, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB_19_6819 & 19_6820
Inhoudsindicatie
PW
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6819 PW en 19/6820 PW
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg (het college), verweerder.
Procesverloop
In een besluit van 28 juni 2019 heeft het college eisers aanvraag van 10 mei 2019 om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) buiten behandeling gesteld. In een besluit van 5 juli 2019 heeft het college het besluit van 28 juni 2019 gewijzigd en voorzien van een nadere motivering (primair besluit I).
In een besluit van 9 augustus 2019 heeft het college eisers aanvraag van 15 juli 2019 om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld (primair besluit II).
In een besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit I gegrond verklaard. Het college wijst eisers aanvraag van 10 mei 2019 om een bijstandsuitkering af.
In een besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2020. Hierbij waren aanwezig eiser en voor het college [naam vertegenwoordiger college] .
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
Eiser ontving met ingang van 6 juli 2018 een bijstandsuitkering van de gemeente Breda. Sinds 10 mei 2019 woont eiser in de gemeente Geertruidenberg.
Eiser heeft op 10 mei 2019 bij het college een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering.
Met primair besluit I heeft het college deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle (bij brieven van 22 mei 2019 en 11 juni 2019) gevraagde gegevens heeft ingeleverd en die gegevens nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Het gaat onder meer om stukken waaruit blijkt hoe eiser over de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien en gegevens over eisers verblijf(plaatsen) in Nederland en België in die periode.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Hangende het bezwaar heeft eiser aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 14 augustus 2019 afgewezen (zaaknummer 19/3923). Op 9 augustus 2019 heeft eiser opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat sprake is van een herhaald verzoek en er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken (zaaknummer 19/4196).
Op 15 juli 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend.
Met primair besluit II (besluit van 9 augustus 2019) heeft het college ook deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt.
2. Bestreden besluiten
Met bestreden besluit I heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit I gegrond verklaard. Het college heeft eisers aanvraag van 10 mei 2019 om een bijstandsuitkering ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het college beslist alsnog inhoudelijk op die aanvraag en wijst die af. Uit de systemen is gebleken dat eiser in de jaren voordat hij een bijstands-uitkering van de gemeente Breda is gaan ontvangen geen inkomen in Nederland genoot. Toch heeft eiser in die periode geen aanspraak gemaakt op bijstand. Het is voor het college onduidelijk gebleven hoe eiser in die periode in zijn onderhoud heeft voorzien. Eiser heeft hierover uiteenlopende verklaringen gegeven en geen verifieerbare gegevens overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij als zelfstandige in het buitenland heeft gewerkt. Uit de systemen blijkt ook dat eiser in het buitenland heeft verbleven, in ieder geval dat hij niet stond ingeschreven in Nederland. Aan eiser is gevraagd hierover gegevens te overleggen om te bezien of er nog inkomens- of vermogensbestanddelen in het buitenland zijn. Eiser heeft ook hierover geen verifieerbare gegevens overgelegd. Het college stelt het recht op bijstand niet te kunnen vaststellen, omdat niet duidelijk is waar eiser wanneer heeft verbleven en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien voorafgaande aan de bijstandsverlening door Breda. Eiser heeft die onduidelijkheden niet weggenomen met verifieerbare bewijsstukken. Dat eiser van de gemeente Breda een bijstandsuitkering heeft ontvangen is volgens het college onvoldoende om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. De door de gemeente Breda gegeven motivering en overgelegde stukken acht het college daarvoor niet voldoende.
Met bestreden besluit II heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit II ongegrond verklaard. Het college stelt dat eisers aanvraag van 15 juli 2019 gelijk is aan zijn eerdere aanvraag van 10 mei 2019. De aanvraag van 10 mei 2019 heeft het college inhoudelijk afgewezen met bestreden besluit I. Volgens het college heeft eiser de onduidelijkheden in zijn verblijf en levensonderhoud nog steeds niet weggenomen. Hij heeft de gevraagde stukken ook nog steeds niet overgelegd. Er zijn dan ook geen nieuwe feiten en omstandigheden. Het college wijst eisers aanvraag van 15 juli 2019 daarom onder verwijzing naar bestreden besluit I af.
3. Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep samengevat aangevoerd dat het college ten onrechte heeft gesteld dat zijn recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens eiser heeft hij ruimschoots voldoende informatie overgelegd om dat recht te kunnen vaststellen. Het college blijft vasthouden aan onjuiste vermoedens/aannames/veronderstellingen, misplaatse argwaan en niet relevante vragen/informatie. Het gaat daarbij om gegevens van zo lang geleden dat aan het verzoek tot overleggen daarvan redelijkerwijs niet meer kan worden voldaan. Het college probeert niet te komen tot vaststelling van de feiten en het recht op bijstand, maar gebruikt de vragen om de aanvragen af te kunnen wijzen. Eiser stelt in 2003 op traumatische wijze te zijn gescheiden. Tot 2009 heeft hij als zelfstandige en docent gewerkt. Nadien heeft hij echter nergens meer als zelfstandige gewerkt en geen noemenswaardige inkomsten meer gehad, maar geleefd van een erfenis van zijn moeder verkregen in 2004. Een enkele cliënt heeft eiser nog wel eens advies gevraagd, laatstelijk in 2018. Bij de bijstandsaanvraag in Breda heeft eiser afdoende informatie verstrekt over de erfenis en het interen daarop, dat heeft geduurd tot medio 2018. Door zijn traumatische scheiding is eiser langere tijd zorgmijdend geweest en heeft hij zich laten uitschrijven uit Nederland, zonder daadwerkelijk te vertrekken. Van de adressen waar eiser in 2017 en 2018 heeft verbleven heeft hij een overzicht verstrekt. Eiser is nu herstellende van een burn-out. Eiser acht het niet met elkaar te rijmen dat hij – op basis van dezelfde gegevens over achtergrond en verleden – in Breda wel recht had op bijstand en het college die bijstand weigert.
4. Verweer
In beroep heeft het college in reactie op de beroepsgronden gesteld dat eiser zelf (bij de gemeente Breda en het college) heeft verklaard dat hij af en toe betaalde werkzaamheden verricht. Door de gemeente Breda zijn op eisers bankrekening in juli 2018 ook inkomsten geconstateerd. Verder heeft eiser bij het intakegesprek van het college verklaard dat hij de laatste tijd in België als zelfstandige/juridisch adviseur in opdracht heeft gewerkt en terug naar Nederland is gekomen toen die opdracht klaar was. In de brieven van 24 mei 2019 en
18 juni 2019 en bij de zitting van de rechtbank op 7 augustus 2019 heeft hij vervolgens echter verklaard dat hij niet in het buitenland heeft gewoond, niet heeft gewerkt, geen enkel inkomen heeft gehad en na het verliezen van zijn werk als advocaat en docent slechts heeft ingeteerd op zijn eigen vermogen, maar dat hij daarvan geen administratie heeft bijgehouden.
Daarnaast blijkt uit de adreshistorie dat eiser op 19 juni 2018 op een (brief)adres in Breda is ingeschreven, maar dat daarvoor zijn registratie in Nederland “onbekend/Registratie Niet Ingezetene” was. Het laatst bekende adres in Nederland was tot augustus 2003 in Amersfoort. In 2002 stond eiser nog in Duitsland geregistreerd (van 1997 tot 2002) en vanaf juni 2006 nog een periode in België. Dat eiser een periode in het buitenland heeft verbleven, wordt volgens het college ook bevestigd door een brief van de Belastingdienst van 22 november 2018 aan eiser, waarin vermeld is dat eiser het gehele jaar 2017 in het buitenland heeft gewoond. Eiser heeft een overzicht verstrekt met een aantal adressen in Breda waar hij over de periode januari 2017 tot en met 18 juni 2018 zou hebben verbleven. Dit overzicht wordt echter niet ondersteund met objectieve verifieerbare bewijsstukken.
Eiser heeft bij de gemeente Breda ook verklaard dat hij in juni 2018 een gedwongen huisuitzetting heeft meegemaakt in de gemeente Geertruidenberg. Eiser heeft hiervan geen adres opgegeven en dat hij in Geertruidenberg heeft gewoond blijkt ook niet uit het door hem overgelegde overzicht.
Eiser heeft verder verklaard dat hij in 2002/2003 een erfenis van fl. 100.000,- heeft ontvangen en dat hij na het verlies aan inkomsten in 2009/2010 daarop heeft ingeteerd. Zowel bij het college als bij de gemeente Breda heeft eiser dit echter niet onderbouwd met deugdelijke stukken. Als zou zijn ingeteerd op een erfenis zou dit volgens het college te zien moeten zijn op eisers bankafschriften.
Het college stelt een eigen onderzoeksplicht te hebben en dat bijstandsverlening door de gemeente Breda niet vanzelfsprekend ook bijstandsverlening door het college met zich meebrengt. Volgens het college zijn er nog steeds onduidelijkheden over de vraag waar eiser heeft verbleven en hoe hij voorafgaand aan de bijstandsverlening door de gemeente Breda in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Eiser heeft deze onduidelijkheden over zijn financiële situatie niet weggenomen en met verifieerbare gegevens aangetoond dat hij bijstands-behoevend is.
5. Wettelijk kader
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
6. Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college eisers aanvragen om bijstand van 10 mei 2019 en 15 juli 2019 op goede gronden heeft afgewezen.
Het college heeft die aanvragen afgewezen, omdat eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe hij voorafgaande aan de bijstandsverlening door de gemeente Breda, in de periode 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2018, in zijn levensonderhoud heeft voorzien en waar hij heeft verbleven.
Bij een aanvraag om bijstand ligt de bewijslast van de bijstandbehoevendheid volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager moet duidelijkheid verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Indien deze duidelijkheid niet wordt gegeven, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, recht op bijstand bestaat.
Ook volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat in een geval waarin een nieuwe aanvraag voorligt na een eerdere afwijzing van een bijstandsaanvraag, het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat zich sinds die afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan; in die zin dat op dat latere tijdstip wel voldaan wordt aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval op basis van eisers eigen verklaringen goede redenen had om aan eiser ook gegevens over zijn woon-, leef- en financiële situatie te vragen over een periode vóór de bijstandsverlening door de gemeente Breda. Concreet heeft eiser op verschillende momenten het volgende verklaard:
- Rapportage participatie van 13 mei 2019 (de intake):
‘Cliënt vertelt dat hij de laatste tijd als zelfstandige in opdracht heeft gewerkt als juridisch adviseur in België. Hij had hier geen vaste woonplaats en heeft verschillende woningen gehuurd in die tijd. Cliënt verklaart dat er elke keer sprake was van tijdelijk verblijf (ook toen hij in Duitsland werkte) en dat hij ook geen vermogen in het buitenland heeft. Hij kwam terug, nadat zijn opdracht klaar was.’
- Brief van 24 mei 2019:
Eiser vermeldt dat hij in België en Duitsland heeft gewoond maar dat zou jaren geleden zijn geweest.
- Brief van 18 juni 2019:
‘levensonderhoud vanaf 1 januari 2017 t/m 19 juni 2018 (…) Ik heb in die periode niet als zelfstandige gewerkt / en dus ook geen inkomen gehad. Ik heb in die periode ingeteerd op eigen vermogen. Daar is geen deugdelijke administratie van voorhanden; gewoon, omdat wat je hebt, steeds minder wordt. De meest logische en simpele verklaring is wat ook heeft plaatsgevonden; wie weinig anders leeft dan als dakloze, is getraumatiseerd en zorgvermijdend, leeft geïsoleerd en heeft dan aan een enkele vriend genoeg. Mijn vriend sedert vele jaren is [naam kennis eiser] . Toen mijn oorspronkelijke rekening (…) door beslaglegging ontoegankelijk en onbruikbaar werd, heb ik ‘n tijdje zonder bankrekening geleefd. (…) Uiteindelijk vond ik [naam kennis eiser] toen bereid om ‘n oude bankrekening (…) aan mij uit te lenen. (…) In de tijd van januari 2017 t/m heden heb ik ‘dus’ op vele plaatsen geleefd en verbleven zonder inschrijving in een gemeente in Nederland of België.’
- Brief van 22 juli 2019:
‘Rond 2003 heb ik een bescheiden erfenis ontvangen. Daar heb ik op terug moeten vallen toen mijn inkomsten ná 2010 opdroogden; ik werkte toen niet meer bij [naam advocatenkantoor] te Amersfoort; en ik werkte toen niet meer bij de [naam werkge] te Nieuwegein. (…) ik werkte tót 2010 als zelfstandige, en teerde daarna zonder inkomsten in op mijn vermogen. (…) Ik ben weliswaar uitgeschreven geweest in Nederland, met het voornemen mij in België te vestigen, maar dat is er nooit meer van gekomen. Dat houdt in dat ik nimmer in België heb gewoond.’ Verder heeft eiser in deze brief 5 namen en adressen genoemd waar hij zou hebben verbleven.
- In het kader van zijn aanvraag om bijstand bij de gemeente Breda heeft eiser op
17 juli 2018 aangegeven:
‘De erfenis van mijn ouders kwam vrij na overlijden van mijn langst levende moeder (…) Er waren zeven erfgenamen (…) Mijn papieren liggen opgeslagen bij de rest van m’n inboedel [naam opslagbedrijf] te [plaatsnaam 2] (…) De toegang tot die boxen is geblokkeerd. Ik heb m’n broer ( [naam broer eiser] ) gebeld; na zijn verhuizing (…) heeft hij nog wel ‘ergens’ die papieren over de erfenis opgeslagen, maar hij kan die echt niet meer vinden. (…) Samengevat; ik kan niet op korte termijn aantonen, dat de erfenis vanaf 2002/2003 (tevens is 2003 het jaar van m’n feitelijke scheiding) tot 2017/2018 uitgesmeerd als interende buffer diende om financieel van te leven. Naast m’n onregelmatige docent-inkomsten (stopte door de crises eind 2008) vanuit [naam werkge] ; en naast de incidentele juridisch advies inkomsten, nadat ik als advocaat in/rond 2005 wegens arbeidsongeschikt moest stoppen.(…) Als oud-advocaat vanaf medio 2005 ben ik incidenteel aangesproken door oud-cliënten voor juridische dienstverlening.’
-En op 24 juli 2018:
‘Hierbij de grvraagde aanvullende verklaring over de erfenis van mijn ouders, waarbij de langstlevende ouder, m’n moeder overleed op 17 mei 2000. De erfenisdelen (verdeeld over de zeven kinderen) werden een jaar later ontvangen (er was ‘n conflict tussen de erfgenamen). M’n jongste broer [naam broer eiser 2] zei me nog, ‘dat er voor iedereen wel een tonnetje inzat’; lees fl 100.000,- (in die tijd dacht men nog in guldens). En zo heeft het ook uitgepakt; iedereen kreeg wel een ton. Op die erfenis heb ik langzamerhand moeten interen.’
Eiser heeft dus in eerste instantie tijdens de intake bij het college verklaard dat hij als zelfstandige/juridisch adviseur heeft gewerkt in België, dat hij daar verschillende woningen heeft gehuurd en dat hij terugkwam, nadat zijn opdracht klaar was. Later verklaart hij dat hij niet heeft gewerkt/geen inkomsten heeft gehad, maar (na 2010) heeft geleefd van de erfenis van zijn moeder, en uiteindelijk nooit daadwerkelijk in België heeft gewoond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om er van uit te gaan dat eisers verklaring tijdens de intake niet juist is en dat het college die niet juist heeft opgetekend, zoals eiser heeft gesteld. Eiser heeft de rechtbank ook geen objectieve aanknopingspunten weten te geven die daarvoor een (begin van) bewijs opleveren. Daarentegen hebben eisers verklaringen op de zitting juist weer meer vragen opgeroepen. Tijdens de zitting heeft eiser bijvoorbeeld naar voren gebracht dat de brief van de Belastingdienst van 22 november 2018 gebaseerd is op door hem onjuist verstrekte gegevens. Maar ook deze stelling heeft eiser niet kunnen onderbouwen met objectiveerbare en verifieerbare stukken, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat en uitgaat van de juistheid van de betreffende brief. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser geen gegevens heeft overgelegd met betrekking tot zijn werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor zijn stelling dat hij heeft ingeteerd op de erfenis van zijn moeder. Eiser geeft op 17 juli 2018 bij de gemeente Breda aan dat stukken over de erfenis opgeslagen liggen bij [naam opslagbedrijf] en dat die box geblokkeerd is, vanwege een betalingsachterstand. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat dit niet juist is en dat hij vanwege de veelheid aan spullen in de [naam opslagbedrijf] niet bij de gegevens over zijn erfenis kon komen. Hij heeft echter ook verklaard dat de [naam opslagbedrijf] inmiddels leeg is gemaakt. Eiser heeft desondanks niet alsnog stukken overgelegd over de erfenis noch over de intering daarop. Eiser heeft wel een overzicht verstrekt van zijn verblijfplaatsen. De rechtbank vindt dat overzicht echter onvoldoende. Het betreft slechts een opsomming van namen en adressen in Nederland. Op deze lijst worden geen perioden vermeld. En de lijst wordt ook niet ondersteund door bijvoorbeeld verklaringen van de daarop vermelde personen dat eiser daar zou hebben verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat door de wisselende verklaringen van eiser er onduidelijkheid is (blijven) ontstaan over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie in de periode voorafgaande aan de bijstandsverlening door de gemeente Breda, over de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 juni 2018. Die onduidelijkheid heeft eiser niet weten weg te nemen met het overleggen van objectiveerbare en verifieerbare stukken die de werkelijke situatie rondom zijn woon-, leef- en inkomenssituatie aantonen.
Eiser heeft de rechtbank tijdens de zitting verzocht om een tussenuitspraak waarin wordt aangegeven welke gegevens van hem verlangd worden met een termijn om die gegevens te overleggen. De rechtbank ziet daarvoor echter geen aanleiding. Het was eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk of het had hem in ieder geval voldoende duidelijk kunnen zijn welke stukken het college van hem vroeg en hij heeft voldoende tijd gehad om die te overleggen, ook in deze procedure nog. Dat heeft hij echter nagelaten, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen.
Het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld. De rechtbank kan zich ook verenigen met het standpunt van het college dat het een zelfstandige onderzoeks-bevoegdheid/plicht heeft en dat het in deze zaak tot een andere conclusie kon komen dan de gemeente Breda. In dat oordeel betrekt de rechtbank dat de gemeente Breda geen verder onderzoek heeft gedaan (naar bijvoorbeeld eisers financiële situatie, de erfenis en zijn verblijfplaats(en)), maar het recht op bijstand heeft vastgesteld alleen op basis van de verklaring van eiser, zonder stukken die die verklaring onderbouwen. De afwijzing van eisers aanvraag om bijstand van 10 mei 2019 houdt naar het oordeel van de rechtbank dan ook stand. Omdat niet is gebleken dat eisers situatie daarna relevant is gewijzigd, heeft het college ook eisers aanvraag van 15 juli 2019 kunnen afwijzen.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat het college eisers bezwaar tegen primair besluit II, inhoudende buiten behandeling stelling van eisers aanvraag van 15 juli 2019, ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Evenals bestreden besluit I had het college dat bezwaar gegrond moeten verklaren. De rechtbank zal aldus zelf in de zaak voorzien.
Nu het beroep tegen bestreden besluit II in zoverre gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond (zaaknummer 19/6819);
- -
-
verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond (zaaknummer 19/6820);
- -
-
vernietigt bestreden besluit II, voor zover daarbij eisers bezwaar ongegrond is verklaard;
- -
-
verklaart het bezwaar tegen primair besluit II gegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde (deel van) bestreden besluit II;
- -
-
draagt het college op het betaalde griffierecht van €n 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 7 oktober 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: