Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:772, AWB 19 _ 4861

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:772, AWB 19 _ 4861

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 februari 2020
Datum publicatie
14 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:772
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 19 _ 4861

Inhoudsindicatie

WIA, dagloon, medische afzakker, maatmanloon

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/4861 WIA

gemachtigde: mr. E.T. 't Jong,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Eindhoven; UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 februari 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres vanaf 22 maart 2019 een uitkering toegekend op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

In het besluit van 2 september 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 9 januari 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Namens het UWV is, na voorafgaand bericht, niemand verschenen.

Overwegingen

1. Feiten

Eiseres was van 2007 tot 2010 voor 31,95 uur per week werkzaam als management coördinator ondersteuning en advisering bij een gemeente (hierna: management coördinator). Daarna is zij gaan werken in andere functies. Zij werkte van 1 september 2016 tot en met 23 maart 2017 gedurende 20,54 uur per week als secretaresse/onderwijsassistent bij een onderwijsstichting. Eiseres heeft zich per 24 maart 2017 ziek gemeld, waarna aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is toegekend.

Nadat eiseres een aanvraag voor en WIA-uitkering had ingediend, is haar in het primaire besluit een IVA-uitkering toegekend waarbij het dagloon is vastgesteld op € 81,81. Daarbij is voor het vaststellen van het dagloon uitgegaan van het loon als secretaresse/onderwijsassistent.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit omdat zij het niet eens is met de hoogte van het dagloon.

In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

2. Beroepsgronden

Eiseres voert aan dat voor het vaststellen van het dagloon de verdiensten uit dezelfde referteperiode gebruikt moeten worden als voor het vaststellen van het maatmanloon, dat wil zeggen de periode voorafgaand aan 1 januari 2010, omdat zij als een zogenoemde medische afzakker beschouwd moet worden. De ingangsdatum van 22 maart 2019 van de uitkering kan dan hetzelfde blijven. Het UWV heeft al vastgesteld dat 1 januari 2010 haar eerste ziektedag was. Eiseres werkte toen als management coördinator gedurende 31,95 uur per week.

Voor het geval deze beroepsgrond niet slaagt, voert eiseres aan dat het UWV alsnog de mate van arbeidsongeschiktheid per een eerdere datum dan 22 maart 2019 moet vaststellen wanneer dat ertoe kan leiden dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon als management coördinator. In dit kader stelt zij ook dat zij dit tijdens de hoorzitting in bezwaar al heeft aangevoerd, maar dat het pas gedurende de beroepsprocedure in het verslag van de hoorzitting is opgenomen. Dit betekent dat het UWV deze beroepsgrond niet bij de heroverweging in bezwaar heeft betrokken.

3. Geschil

In geschil is of, in het licht van de beroepsgronden, het UWV het dagloon terecht heeft vastgesteld op € 81,81.

4. Juridisch kader.

Artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

In het derde lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerst lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd geldt van 104 weken.

In het tweede lid, is bepaald (voor zover hier van belang) dat als eerste dag van de wachttijd de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking geldt waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.

Aan artikel 13, derde lid, van de Wet WIA is invulling gegeven met het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Besluit).

In artikel 1, eerste lid, aanhef, van het Besluit is bepaald dat in dit besluit wordt verstaan onder:

a. aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft dan wel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken;

q. WIA-dagloon: het dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA.

In artikel 13, eerste lid, van het Besluit, dat is opgenomen in hoofdstuk 3, is bepaald dat in dit hoofdstuk onder referteperiode wordt verstaan: de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.

In artikel 21 van het Dagloonbesluit is bepaald dat in de gevallen waarin de artikelen 48, eerste lid, onderdelen b en c, en 55, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet WIA van toepassing zijn, het WIA-dagloon niet lager wordt vastgesteld dan het dagloon dat op grond van de Wet WIA in aanmerking zou zijn genomen als het recht op uitkering zou zijn ontstaan op de in artikel 47, tweede lid, en artikel 54, tweede lid van de Wet WIA bedoelde dag, zoals dat dagloon vanaf die dag tot aan de datum van het recht op uitkering op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet WIA zou zijn herzien, indien het recht op uitkering op grond van de Wet WIA op die dag zou zijn ontstaan.

5. Beoordeling door de rechtbank

5.1

De rechtbank stelt vast dat eiseres met de eerste beroepsgrond niet beoogt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 24 maart 2017 naar een eerdere datum wordt verschoven, maar dat alleen de te hanteren referteperiode voor het vaststellen van het dagloon wordt verschoven. Eiseres beroept zich daarbij op het rapport van 12 februari 2019 van de arbeidsdeskundige, waarin deze het maatmanloon heeft berekend op basis van het werk als management coördinator zoals eiseres dat tot 2010 deed.

De berekening van het dagloon is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gelijk te stellen aan de berekening van het maatmanloon en is daar ook niet van afgeleid. Met de in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA opgenomen term ziekte wordt gedoeld op de eerste dag waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA (de aanvang van de zogeheten wachttijd), en niet - zoals eiseres lijkt te betogen - op de dag waarop (de eerste) ziekteverschijnselen zich manifesteerden. De uitwerking van de te hanteren referteperiode in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Dagloonbesluit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA.

In het geval van eiseres moet naar het oordeel van de rechtbank, uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 24 maart 2017, daarom als refertejaar gelden de periode van 1 maart 2016 tot en met 28 februari 2017. Dit wordt door eiseres in zoverre ook niet betwist. De wet laat het UWV geen ruimte om bij die eerste arbeidsongeschiktheidsdag voor de vaststelling van de hoogte van het WIA-dagloon uit te gaan van een ander refertejaar.

De rechtbank overweegt vervolgens dat het maatmanloon - een begrip uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten - alleen een functie heeft bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het verschil tussen het maatmanloon en wat de werknemer nog kan verdienen bepaalt het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee de arbeidsongeschiktheidsklasse die van toepassing is.

Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 februari 2019 blijkt dat de arbeidsdeskundige weliswaar het maatmanloon heeft berekend aan de hand van de verdiensten als management coördinator, maar ook dat hij heeft geconcludeerd dat er geen voorbeeldfuncties aan te wijzen zijn waarbij de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Dit betekent dat er geen theoretische restverdiencapaciteit is vastgesteld, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid op 100% is vastgesteld zonder dat het maatmanloon daarbij een rol heeft gespeeld. Het maatmanloon is daarom ook niet bij de heroverweging betrokken in de bezwaarfase. Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat het UWV eiseres in een besluit van 14 februari 2019 aanvankelijk een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering heeft toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het latere primaire besluit is dit immers gecorrigeerd naar een IVA‑uitkering en uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt, zoals hiervoor ook is overwogen, dat deze geen voorbeeldfuncties heeft kunnen vinden zodat het arbeidsongeschiktheidspercentage 100 is.

De rechtbank overweegt tot slot, naar aanleiding van het beroep van eiseres op artikel 21 van het Besluit tijdens de zitting, dat dat artikel niet van toepassing is. De beoordeling waarover deze procedure gaat is immers de eerste WIA-beoordeling voor eiseres. Dat artikel gaat echter over de situatie waarin sprake is van toegenomen beperkingen na een eerdere WIA‑beoordeling.

De beroepsgrond dat de referteperiode moet worden verschoven zonder dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt verschoven slaagt daarom niet.

5.2

De rechtbank overweegt over de tweede beroepsgrond het volgende.

Eiseres stelt dat zij in bezwaar tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd dat het UWV alsnog de mate van arbeidsongeschiktheid per een eerdere datum dan 22 maart 2019 moet vaststellen wanneer dat ertoe kan leiden dat het dagloon wordt gebaseerd op het loon als management coördinator.

De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat eiseres dit al tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd ook al staat het niet in het verslag dat het UWV aan de rechtbank heeft gestuurd. Daartoe wordt overwogen dat eiseres in het aanvullend beroepschrift van 30 december 2019 heeft gesteld dat zij over het verslag bij het UWV heeft geklaagd dat het onvolledig is en dat zij vervolgens gelegenheid heeft gekregen het verslag aan te vullen. Een weergave van die aanvulling heeft eiseres opgenomen in het aanvullend beroepschrift. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft haar gemachtigde verklaard dat het UWV onlangs heeft laten weten dat de voorzet van eiseres om het verslag aan te vullen is toegevoegd aan het verslag van de hoorzitting. Het UWV heeft een en ander niet (schriftelijk) weersproken.

De rechtbank stelt vervolgens – met eiseres – vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat het UWV dit bezwaar bij de heroverweging heeft betrokken. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het UWV heeft naar aanleiding van de beroepsgronden in het verweerschrift wel een standpunt ingenomen over de vraag of de eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden verschoven naar een eerdere datum in het verleden op de grond dat eiseres moet worden aangemerkt als een medische afzakker. De rechtbank zal daarom beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Volgens vaste rechtspraak moet een verzekerde als medische afzakker worden aangemerkt wanneer de verzekerde als gevolg van ziekte of gebreken minder is gaan werken en er om medische redenen een aanpassing van het arbeidscontract heeft plaatsgevonden in de zin van een vermindering van urenomvang of vermindering van de zwaarte en inhoud van de functie, zonder dat daar een periode van arbeidsongeschiktheid aan vooraf is gegaan. Het is daarbij aan de verzekerde om te onderbouwen dat de vermindering van arbeidsuren of wijziging van werkzaamheden objectief medisch noodzakelijk was, bijvoorbeeld op advies van een behandelend arts of een bedrijfsarts.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als een medische afzakker moet worden aangemerkt.

Daartoe wordt allereerst overwogen dat eiseres in de aanvraag voor een WIA-uitkering heeft aangegeven dat zij op 24 maart 2017 voor het eerst niet kon werken door ziekte.

Bovendien ziet de rechtbank in het rapport van 5 februari 2019 van de arts die de WIA-beoordeling heeft gedaan geen aanwijzingen dat eiseres als medische afzakker moet worden beschouwd. Weliswaar staat daarin dat de gezondheidsklachten van eiseres al vele jaren bestaan en met de tijd zijn toegenomen, maar er blijkt niet uit dat zij om objectief medische redenen op advies van een behandelend arts of bedrijfsarts in de loop van de jaren haar werkzaamheden heeft aangepast.

Verder is de opmerking van de arbeidsdeskundige in het rapport van 12 februari 2019 dat eiseres moet worden aangemerkt als een medische afzakker gebaseerd op overleg met een collega arbeidsdeskundige en met de verzekeringsarts die de zogenoemde eerstejaars ziektewetbeoordeling per 23 maart 2018 heeft gedaan. Een arbeidsdeskundige is echter geen medicus. Bovendien maakt de arts die de WIA-beoordeling doet een eigen afweging die anders kan uitvallen dan de arts die eerder de ZW-beoordeling heeft gedaan.

Anders dan eiseres leest de rechtbank in het verslag van de hoorzitting niet dat het UWV tijdens de hoorzitting heeft bevestigd dat eiseres als een medische afzakker moet worden aangemerkt, nog los van de vraag welke consequenties dit zou kunnen hebben. Het blijkt overigens evenmin uit de aanvulling op dat verslag die eiseres aan de rechtbank heeft gestuurd.

Verder heeft eiseres in bezwaar en beroep geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij als medische afzakken had moeten worden aangemerkt, waardoor de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verschoven zou moeten worden.

5.3

De rechtbank concludeert dat het UWV, in het licht van de beroepsgronden, het dagloon terecht heeft vastgesteld op € 81,81.

Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

6. Griffierecht en proceskosten

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;

-

veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Tolner, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?