Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1777, AWB- 20_6518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1777, AWB- 20_6518

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 april 2021
Datum publicatie
6 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:1777
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_6518

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/6518 WIA

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Breda; het UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2019 heeft het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 definitief vastgesteld. Eiseres krijgt een bedrag van € 180,55 bruto aan te weinig ontvangen uitkering nabetaald.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 september 2019.

In afzonderlijke besluiten van 4 februari 2020 heeft het UWV achtereenvolgens de beslissing van 24 september 2019 ingetrokken en een nieuw besluit genomen. In dit laatste besluit (primair besluit) is de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 opnieuw vastgesteld. Eiseres heeft € 247,76 bruto te weinig uitkering ontvangen. Na verrekening van het eerder uitbetaalde bedrag volgt een nabetaling van € 67,21 bruto.

Het bezwaar van eiseres is mede gericht tegen het primaire besluit.1

In het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2021.

Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar partner, en mr. M.S. van Zaane namens het UWV.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres ontvangt een (loonaanvullende) WIA-uitkering. Per 10 juli 2015 is vastgesteld dat zij 68,22% arbeidsongeschikt is en volgens de arbeidsdeskundige kan zij € 1.741,52 per maand verdienen. Daarnaast heeft zij wisselende inkomsten uit loondienst via [naam uitzendbureau] en [naam payroll onderneming] . Daarom ontvangt eiseres in het betreffende kalenderjaar maandelijks een voorschot op de WIA-uitkering. In het volgende kalenderjaar volgt een herberekening aan de hand van het ontvangen loon, waarna de hoogte van de WIA-uitkering definitief wordt vastgesteld. In dit geval heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres definitief vastgesteld over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018.

Geschil

2. In geschil is of het UWV de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 op de juiste hoogte definitief heeft vastgesteld.

Partijen verschillen niet (langer) van mening over de pensioenpremie, de vakantie-uren bij [naam uitzendbureau] en het gebruik van de loonstroken van eiseres voor de berekening van de definitieve vaststelling van haar WIA-uitkering.

In geschil zijn nog drie punten: de omrekening van de inkomsten van eiseres per 4 weken naar een maandinkomen, de eindejaarsuitkering van [naam payroll onderneming] en de vaststelling van de uitgekeerde voorschotten.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert aan dat haar inkomsten onjuist zijn vastgesteld.Zij krijgt per 4 weken uitbetaald en deze inkomsten kunnen via de loonstroken berekend worden naar een maandinkomen, zoals bepaald in artikel 4.1, eerste lid, van het Algemeen Inkomensbesluit Sociale Zekerheidswetten (AIB). Een omrekening naar het maandinkomen op grond van artikel 4.1, tweede lid, van het AIB is dan overbodig.Volgens eiseres maakt het voor de eindafrekening niet uit of de eindejaarsuitkering maandelijks wordt meegenomen of eenmaal per jaar wordt gekort. Het UWV heeft ten onrechte artikel 4.1, elfde lid, van het AIB niet toegepast en het bedrag van € 1.161,18 aan uitruil van eindejaarsuitkering voor reiskosten niet in mindering gebracht op haar inkomsten. Ook de uitbetaalde voorschotten zijn door het UWV onjuist weergegeven. Alleen de maanden februari tot en met april 2018 zijn juist.Daarnaast is zij zeer verbaasd dat het UWV tot driemaal toe met een andere berekening komt over één jaar. Ze wil waar ze recht op heeft en vraagt het UWV om te kijken naar rechtvaardigheid en niet alleen naar het wettelijke recht. Eiseres vraagt de rechtbank om een belangenafweging op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tot slot geeft eiseres aan het niet eens te zijn met de lange duur van de procedure en de wijze van afhandeling van haar bezwaar.

Standpunt UWV

4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de definitieve vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering juist is. Aan de hand van de loonstroken van eiseres worden de bruto inkomsten per 4 weken herleid naar inkomsten per maand, waarbij een kalendermaand betrekking heeft op 21,75 dagen. Over haar werkzaamheden via [naam payroll onderneming] bouwt eiseres een eindejaarsuitkering op, die per maand in aanmerking is genomen. Met het uitbetaalde deel van € 348,60 is rekening gehouden. De uitruil van het overige deel (reiskosten) en de nabetaling daarvan zijn buiten de berekening van het inkomen gelaten.

Wettelijk kader

5. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

6. Oordeel rechtbank

6.1.

Inkomsten uit werk

Partijen gaan uit van hetzelfde SV-loon per periode van 4 weken, zoals weergegeven in de loonstroken van eiseres. Partijen verschillen echter van mening over de wijze van omrekening van de inkomsten.

Ter zitting heeft het UWV nader toegelicht hoe de omrekening van het 4-weken loon van eiseres naar een maandloon in het uitkeringssysteem plaatsvindt. Als voorbeeld is de maand januari 2018 genomen. Eiseres had inkomsten uit werk in periode I (1 januari 2018 tot en met 28 januari 2019) van € 1.574,71 en in periode 2 (29 januari 2018 tot en met 25 februari 2018) van € 1.539,18. Elk van deze bedragen wordt door 20 (werkdagen) gedeeld om tot inkomsten per dag te komen, in dit geval respectievelijk € 78,74 en € 76,96. Voor een kalendermaand dient volgens het AIB gerekend te worden met 21,75 dagen2. De berekening is dan als volgt: 3 dagen (van periode 2) x € 76,96 en (21,75 - 3 =) 18,75 dagen x € 78,74. Dit maakt in totaal € 1.707,46.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht artikel 4:1, tweede lid, van het AIB heeft gevolgd. Een andere wijze van omrekening dan het UWV gebruikt is mogelijk. Dat maakt echter niet dat de wijze van omrekening van het UWV niet juist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.2.

De eindejaarsuitkering

Het UWV heeft toepassing gegeven aan artikel 4:1, achtste lid, van het AIB door bij de vaststelling van het inkomen niet uit te gaan van de uitbetaalde bedragen aan vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, maar van de per tijdvak opgebouwde bedragen. Dit betekent dat de uitbetaling van de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering geen rol speelt bij de vaststelling van het inkomen.

Doordat rekening wordt gehouden met de opbouw van vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, en niet met de uitbetaling daarvan, werkt een (fiscaal gunstige) uitruil van (een van) deze loonbestanddelen niet door in de berekening van de definitieve vaststelling van de WIA-uitkering. Niet is gebleken dat de berekening van de bij het bestreden besluit definitief vastgestelde WIA-uitkering niet juist is.

Eiseres betwist de wijze van vertaling van het SV-loon naar inkomsten uit werk niet. Zij stelt echter dat het deel van de eindejaarsuitkering, dat zij heeft aangewend voor een onbelaste reiskostenvergoeding, volledig buiten de berekening van de inkomsten uit arbeid dient te blijven. Zij doet daarbij een beroep op artikel 4:1, elfde lid, van het AIB.

De rechtbank overweegt dat de uitbetaling van de eindejaarsuitkering in de vorm van een onbelaste reiskostenvergoeding een keuze is die eiseres heeft gemaakt om dit bestanddeel in te zetten voor een ander doel. Het gevolg van deze keuze is dat een lager bedrag aan eindejaarsuitkering wordt betaald dan het totaal van de opgebouwde bedragen aan eindejaarsuitkering. Zij heeft voor het ingezette bedrag reiskosten ontvangen, zodat zij niet kan worden gevolgd in haar stelling dat het UWV ten onrechte rekening houdt met de reservering/opbouw van de eindejaarsuitkering. Dat deze wijze van uitruil vervolgens een effect heeft op de WIA-uitkering van eiseres, vloeit eveneens voort uit deze keuze. Er is geen reden dat het UWV voor eiseres een uitzondering zou moeten maken bij de toepassing van het AIB.3 Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.3.

Voorschotten

Eiseres stelt dat de uitbetaalde voorschotten in het besluit van 4 februari 2020 juist zijn weergegeven, maar niet in de beslissing op bezwaar. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat de benaming van de tabel bij de beslissing op bezwaar (voorschot) niet de hele lading dekt. Feitelijk wordt in deze tabel alle eerder uitbetaalde uitkering vermeld. Dat betreft dus de verkregen voorschotten en de twee nabetalingen. De rechtbank acht deze toelichting voldoende en ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.

Conclusie

7. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 op de juiste hoogte definitief heeft vastgesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 60 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA; voor zover hier van belang):

1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:

a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of

b. een vervolguitkering.

(…)

5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan.

Artikel 61 van de Wet WIA (voor zover hier van belang):

(…)

2. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering komt overeen met de hoogte van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzekerde ten minste een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het derde lid, of indien voor hem geen inkomenseis als bedoeld in artikel 60 geldt. (Dit is loonaanvullingsuitkering type 1)

3. De overblijvende verdiencapaciteit, bedoeld in het tweede lid, is gelijk aan twee maal de inkomenseis, bedoeld in artikel 60, tweede lid.

4. De loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering bedraagt voor de verzekerde die een inkomen verdient van ten minste 50% van doch minder dan zijn overblijvende verdiencapaciteit, per kalendermaand: 0,7 × (E−F × G/H). (Dit is loonaanvullingsuitkering type 2)

Hierbij staat:

E voor het maandloon;

F voor de overblijvende verdiencapaciteit;

G voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering is berekend;

H staat voor het dagloon waarnaar de loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

(…)

8. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan.

Artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA:

Het UWV herziet beschikkingen op grond van deze wet of trekt dergelijke beschikkingen in, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

De hiervoor genoemde algemene maatregel van bestuur is het Algemeen Inkomensbesluit Sociale Zekerheidswetten (AIB).

Artikel 3:1 van het AIB (voor zover hier van belang):

bepaalt dat hoofdstuk 3 van toepassing is op het bepalen van het inkomen als bedoeld in de Wet WIA.

Artikel 3:2, eerste lid, onder a, van het AIB:

Onder inkomen wordt verstaan hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet.

Artikel 1, aanhef en onder o, van de Wet financiering sociale verzekeringen:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werknemer: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 16, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen:

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964:

Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking.

Artikel 4:1 van het AIB (voor zover hier van belang):

1.a. Het inkomen voor de toepassing van de Wet WIA wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand;

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de kalendermaand gesteld op 21,75 dagen. De kalenderweek wordt gesteld op vijf dagen. Het boek- of kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.

3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

4. Bij de toepassing van het eerste lid worden betalingen van het overig inkomen toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat.

5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.

(…)

7. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de uitkeringsgerechtigde is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.

8. Het UWV kan bij de vaststelling van het inkomen het in het aangiftetijdvak opgebouwde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris in aanmerking nemen, waarbij het in dat aangiftetijdvak betaalde bedrag aan vakantiebijslag en extra periodiek salaris niet in aanmerking worden genomen.

(…)

11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de SVB of het UWV het inkomen op een andere wijze.