Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2507, AWB- 20_5646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2507, AWB- 20_5646

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 mei 2021
Datum publicatie
11 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2507
Zaaknummer
AWB- 20_5646

Inhoudsindicatie

PW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/5646 PW

gemachtigde: mr. C. van der Ent,

en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein), verweerder.

Procesverloop

In een brief van 23 december 2019 heeft Werkplein eiser meegedeeld dat de bijschrijvingen in juli, augustus en september 2019 op eisers bankrekening moeten worden aangemerkt als inkomen.

Rond diezelfde datum heeft Werkplein eiser een uitkeringsspecificatie gestuurd over december 2019 waarin de uitkering over die maand wordt verrekend met inkomsten over juli, augustus en september 2019.

Eiser heeft met een brief van 28 januari 2020 bezwaar gemaakt.

In het besluit op bezwaar van 11 maart 2020 (bestreden besluit) heeft Werkplein het bezwaar van eiser ontvankelijk en ongegrond verklaard.

Eiser heeft op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Werkplein heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 maart 2021.

Hierbij waren aanwezig eiser, mr. F. Kaloudis, kantoorgenote van eisers gemachtigde, en [naam aanwezige namens verweerder] namens Werkplein.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Feiten

In een besluit van 21 juni 2019 (toekenningsbesluit) is aan eiser een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toegekend naar de norm voor een alleenstaande.

Werkplein heeft in het kader van een heronderzoek in een brief van 8 oktober 2019 bij eiser bankafschriften opgevraagd over de periode van 1 juli 2019 tot en met september 2019.

Eiser heeft op 18 oktober 2019 bankafschriften ingediend.

In een brief van 14 november 2019 heeft Werkplein eiser gevraagd om over de bijschrijvingen op de rekening met nummer [rekeningnummer] over de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 schriftelijk te verklaren waarvoor de geldbedragen bestemd zijn en dit te onderbouwen met aantoonbare en verifieerbare bewijsstukken. De verklaring moet vóór 28 november 2019 worden overgelegd.

In het besluit van 9 december 2019 heeft Werkplein het recht op uitkering vanaf 1 december 2019 opgeschort. Eiser is een hersteltermijn tot 17 december 2019 geboden om de ontbrekende gegevens in te leveren.

Werkplein heeft op 20 december 2019 van eiser bankafschriften en een verklaring ontvangen over de bijschrijvingen ontvangen.

In de brief van 23 december 2019 heeft Werkplein eiser meegedeeld dat is gebleken dat in de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 structurele bijschrijvingen hebben plaats gevonden op de rekening die eindigt op [rekeningnummer]. In het toekenningsbesluit staat dat inkomsten volledig in mindering moeten worden gebracht op de uitkering. De bijschrijvingen moeten gelet op de omvang en het terugkerend karakter worden aangemerkt als inkomen.

Werkplein heeft in december 2019 herziene uitkeringsspecificaties aan eiser gestuurd over juli, augustus en september 2019 in verband met in die maanden ontvangen inkomsten, waaruit volgt dat eiser over die maanden in totaal € 688,76 te veel netto bijstand heeft ontvangen. Werkplein heeft ook een uitkeringsspecificatie over december 2019 aan eiser gestuurd. Volgens deze specificatie wordt de over juli, augustus en september 2019 te veel ontvangen bijstand verrekend met de bijstandsuitkering over december 2019. Er wordt € 190,39 uitbetaald.

Met een brief van 28 januari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt.

2. Standpunt van Werkplein

Werkplein heeft in het bestreden besluit eisers bezwaren tegen de brief van 23 december 2019 en tegen de uitkeringsspecificatie over december 2019 ontvankelijk maar ongegrond verklaard. Voor de motivering is verwezen naar het ambtelijk advies van 5 maart 2020.

Volgens dat advies is het bezwaar tegen de brief van 23 december 2019 ontvankelijk, en is dat bezwaar mede gericht tegen de uitkeringsspecificatie van december 2019. Overwogen wordt dat eiser vrij kon beschikken over de middelen die zijn bijgeschreven. Hij kon ze gebruiken voor de algemene noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De bijschrijvingen zijn terecht als inkomen en daarmee als middel aangemerkt. Werkplein was op grond van artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd om de inkomsten te verrekenen. Er hoefde geen rekening te worden houden met de regels over de beslagvrije voet.

3. Beroepsgronden

Eiser betwist dat de bijschrijvingen als inkomen aangemerkt kunnen worden. Het zijn terugbetalingen van zijn moeder voor leningen van eiser en betalingen van zijn moeder voor leningen aan eiser.

Bovendien staat eiser onder beschermingsbewind en hebben hij en zijn bewindvoerder eisers moeder geen toestemming gegeven om geld op eisers rekening te storten. Moeder wist van het bewind en had moeten weten dat zij geen geld op de rekening mocht storten. Eiser beroept zich daarom op de ongeldigheid van de rechtshandeling op grond van artikel 1:439 van het BW.

Eiser heeft tijdens de zitting zijn bezwaar dat hij geen uitnodiging voor de hoorzitting heeft ontvangen laten vervallen.

4. Regelgeving die van toepassing is

Artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, bepaalt dat een alleenstaande recht heeft op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm.

In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm.

In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald, voor zover van belang, dat tot de middelen worden gerekend alle inkomens- en vermogensbestanddelen waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

Volgens artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking komende middelen voor zover deze:

a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, […] dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en

b. betrekking hebben op de periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

In artikel 58, vierde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college bevoegd is tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.

Artikel 1:439 van het BW bepaalt dat indien een rechtshandeling ongeldig is, omdat zij ondanks het bewind werd verricht door of gericht tot de rechthebbende, deze ongeldigheid aan de wederpartij slechts kan worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of had behoren te kennen.

Indien een goed is vervreemd of bezwaard door iemand die daartoe ingevolge het bewind niet bevoegd was, kan deze onbevoegdheid aan een verkrijger van het goed of een beperkt recht daarop slechts worden tegengeworpen, zo deze het bewind kende of had behoren te kennen.

5. Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de brief van Werkplein van 23 december 2019 en tegen de uitkeringsspecificatie over december 2019. De rechtbank is met partijen van oordeel dat dat bezwaar ontvankelijk is.

De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of Werkplein in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bijschrijvingen van eisers moeder in juli, augustus en september 2019 op de bankrekening van eiser die eindigt op nummer [rekeningnummer] te verrekenen met eisers uitkering over december 2019.

Het betreft een voor eiser belastend besluit, waarbij Werkplein de nodige kennis over de relevante feiten moet vergaren. Dat betekent dat in beginsel Werkplein aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor verrekening is voldaan.

Tussen partijen is niet in geschil dat er in de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 een aantal bijschrijvingen door eisers moeder hebben plaatsgevonden op eisers bankrekening die eindigt op [rekeningnummer].

Gelet op vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:548) rechtvaardigt het feit dat deze rekening op eisers naam staat, de vooronderstelling dat het tegoed dat op die rekening staat een bestanddeel vormt van de middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet, waarover eiser beschikt of redelijkerwijs over kan beschikken om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Het is daarom aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.

Verder is het zo dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel, behoudens tegenbewijs, als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de bijstandsontvanger kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en gaan over een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is bovendien sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – worden als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben de bijschrijvingen door eisers moeder, tezamen bezien, een terugkerend karakter en gaan ze over een periode waarin eiser bijstand ontving. De term ‘beschikken’ in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet gaat over de mogelijkheid van een bijstandsontvanger om de gelden feitelijk te kunnen gebruiken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Mede gelet op het aanvullende karakter van de Participatiewet en de ruime omschrijving van het begrip middelen in artikel 31, eerste lid, van die wet, ziet de rechtbank geen aanleiding om de bijschrijvingen niet te rekenen tot de middelen van eiser. Eiser kon immers feitelijk over de bijgeschreven bedragen beschikken en kon ze gebruiken voor de kosten van zijn levensonderhoud. Ook de kosten die eiser voor zijn kind maakte, moeten worden gezien als kosten van eisers levensonderhoud.

Eiser heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen terugbetalingen van zijn moeder voor leningen van eiser en betalingen van zijn moeder voor leningen aan eiser betreffen. Wat hier ook van zij, leningen worden in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Ook is van belang dat eiser in de maanden waarin de bijschrijvingen plaatsvonden bijstandsuitkering ontving en dus niet was aangewezen op het aangaan van geldleningen om te kunnen voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud. Daarbij komt dat uit de bankafschriften over juli, augustus en september 2019 niet blijkt dat sprake was van leningen tussen eiser en zijn moeder. Eiser heeft zijn stelling dat sprake was van leningen ook niet op een andere manier concreet en controleerbaar onderbouwd.

Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers beroep op de ongeldigheid van de rechtshandelingen in de vorm van de bijschrijvingen door zijn moeder niet slagen. Eiser kan gelet op wat is bepaald in artikel 1:439 van het BW de ongeldigheid van die rechtshandelingen alleen inroepen in zijn rechtsbetrekking tot zijn moeder en niet in zijn rechtsbetrekking tot Werkplein. Bovendien neemt de al dan niet rechtsgeldigheid van de bijschrijvingen niet weg dat eiser feitelijk over de gelden kon beschikken en ze kon gebruiken om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat is voldaan aan de voorwaarden voor verrekening. Het college was daarom bevoegd om de bijschrijvingen te verrekenen met de bijstandsuitkering.

De rechtbank constateert dat voor eiser de berekening van het verrekende bedrag op zich niet in geschil is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat Werkplein niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verrekening van de bijschrijvingen op eisers rekening in juli, augustus en september 2019.

6. Conclusie en proceskosten

Het beroep is ongegrond.

Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 19 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?