Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4068, AWB- 20_8051 en 20_8050 en 20_10286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4068, AWB- 20_8051 en 20_8050 en 20_10286

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 augustus 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4068
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_8051 en 20_8050 en 20_10286

Inhoudsindicatie

PW

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/8051 PW, 20/8050 PW en 20/10286 PW

gemachtigde: mr. F. Ergec,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2019 (primair besluit I) heeft het college aan eiser met ingang van 15 januari 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet toegekend.

In het besluit van 6 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit I deels gegrond verklaard (zaaknummer 20/8051).

In het besluit van 6 juni 2019 (primair besluit II) heeft het college de teveel betaalde bijstandsuitkering over de periode van 15 januari tot en met 30 april 2019 van eiser teruggevorderd.

In het besluit van 6 juli 2020 (bestreden besluit II) heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit II ongegrond verklaard (zaaknummer 20/8050).

In het besluit van 23 april 2020 (primair besluit III) heeft het college eisers aanvraag om een individuele inkomenstoeslag afgewezen.

In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit III) heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit III ongegrond verklaard (zaaknummer 20/10286).

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 24 juni 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, tolk [naam tolk] en namens het college

mr. G.A.A.M. de Kort.

Overwegingen

1. Feiten en omstandigheden

Eiser was getrouwd met [naam echtgenote 1] . Zij is de moeder van eisers oudste drie kinderen. Op 26 mei 2013 is [naam echtgenote 1] in ziekenhuis Zorgsaam overleden als gevolg van een medische fout. In verband met dit overlijden heeft Centramed, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Zorgsaam, met eiser - na machtiging door de kantonrechter daartoe - een vaststellings-overeenkomst gesloten. Op basis hiervan zijn ten behoeve van de kinderen van eiser en [naam echtgenote 1] vergoedingen uitgekeerd en gestort op bankrekeningen met BEM-clausule. Eiser is door de kantonrechter gemachtigd om van deze rekening € 500,- per kwartaal per kind over te maken naar hun bankrekening. Op 27 januari 2017 is eiser getrouwd met [naam echtgenote 2] . Tot en met december 2018 - totdat de Svb op de hoogte raakte van eisers huwelijk met [naam echtgenote 2] - heeft hij een nabestaandenuitkering ontvangen. Bij besluit van

19 december 2018 heeft het college aan eiser een individuele inkomenstoeslag toegekend. Op [geboortedatum zoon] is [naam zoon] geboren, zoon van eiser en [naam echtgenote 2] . Sinds

18 november 2019 is in de Basisregistratie personen voor [naam echtgenote 2] verblijfscode 29 geregistreerd: rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (niet economisch actieve vluchteling).

Op 15 januari 2019 heeft eiser zich bij het college gemeld voor een bijstandsuitkering.

Met primair besluit I heeft het college aan eiser met ingang van 15 januari 2019 een bijstandsuitkering toegekend ter hoogte van de helft van de gehuwdennorm. Eisers recht bedraagt slechts de helft, omdat zijn vrouw [naam echtgenote 2] illegaal in Nederland verblijft en uitgesloten is van het recht op bijstand. Daarnaast wordt op de uitkering maandelijks de vergoeding van € 500,-, die eiser voor zijn kinderen ontvangt, in mindering gebracht. Het college beschouwt dat bedrag als inkomen.

Met primair besluit II heeft het college de teveel betaalde bijstandsuitkering over de periode van 15 januari tot en met 30 april 2019 ten bedrage van € 1.774,19 van eiser teruggevorderd. Verzuimd is over deze periode het bedrag van € 500,- per maand in mindering te brengen op de uitkering. Het college vordert dit bedrag terug.

Eiser heeft tegen deze primaire besluiten bezwaar gemaakt.

Hangende het bezwaar heeft hij aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 30 september 2019 toegewezen en primair besluit I geschorst. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening getroffen dat het college verzoekers bijstandsuitkering met ingang van

23 augustus 2019 diende aan te vullen tot 100% van de gehuwdennorm met aftrek van een bedrag van € 500,- per maand (zaaknummers 19/4491 en 19/4492).

Op 23 december 2019 heeft eiser bij het college een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag ingediend.

Met primair besluit III heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet over een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm. Tot 1 januari 2019 had eiser inkomsten die ruim boven de 110% lagen. Hij ontving namelijk tot en met 31 december 2018 een nabestaandenuitkering van de Svb en

daarnaast een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van drie van zijn kinderen van

€ 500,- per maand.

Eiser heeft ook tegen primair besluit III bezwaar gemaakt.

2. Bestreden besluiten

Met bestreden besluit I heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit I deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiser over de periode vanaf de melding om een bijstandsuitkering (15 januari 2019) tot de geboorte van zijn zoon [naam zoon] ( [geboortedatum zoon] ) gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiser op grond van artikel 18 van de Participatiewet afgestemd op 70% van de gehuwdennorm. Voor verdere afstemming is volgens het college geen plaats. Met ingang van [geboortedatum zoon] wordt aan eiser een bijstandsuitkering toegekend naar de volledige gehuwdennorm. Op eisers uitkering wordt een bedrag van € 500,- per maand in mindering gebracht. Het bedrag van € 500,- per maand, dat eiser voor zijn oudste drie kinderen als vergoeding voor het overlijden van hun moeder ontvangt, beschouwt het college als inkomen en brengt hij daarom in mindering op eisers bijstandsuitkering. Omdat eiser gedeeltelijk in het gelijk is gesteld kent het college hem de helft van het bedrag aan kostenvergoeding toe

(zaaknummer 20/8051).

Met bestreden besluit II heeft het college eisers bezwaar tegen primair besluit II ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser gelet op primair besluit I redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat er met ingang van 15 januari 2019 een bedrag van € 500,- per maand in mindering zou worden gebracht op zijn bijstandsuitkering. Door een administratieve vergissing heeft het college echter verzuimd dit bedrag over de periode van 15 januari tot en met 30 april 2019 in mindering te brengen. Het college vordert dit bedrag van € 1.774,19 van eiser terug. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is het college niet gebleken (zaaknummer 20/8050).

Met bestreden besluit III heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit III ongegrond verklaard. Het college stelt dat eiser in de referteperiode (van 23 december 2016 tot 23 december 2019) een nabestaandenuitkering ontving en daarnaast de beschikking had over een bedrag van € 500,- per maand. Daarmee was zijn inkomen hoger dan 110% van de bijstandsnorm. Eisers stelling dat aan hem op grond van persoonlijke omstandigheden een individuele inkomenstoeslag dient te worden verleend, volgt het college niet. Gelet op de rechtspraak is een beoordeling van de individuele situatie niet aan de orde. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet (zaaknummer 20/10286).

3. Beroepsgronden

Eiser heeft tegen bestreden besluit I aangevoerd dat hij ook over de periode van 15 januari tot 24 februari 2019 recht heeft op een bijstandsuitkering naar de volledige gehuwdennorm. Daarnaast stelt eiser dat de maandelijkse vergoeding van € 500,- niet ter zijner vrije beschikking staat en dus niet als inkomen op zijn bijstandsuitkering in mindering mag worden gebracht. Het gaat om vermogen dat feitelijk de kinderen toebehoort. Eiser verwijst onder meer naar artikel 1:345 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dat artikel is bepaald dat een machtiging van de kantonrechter nodig is om overeenkomsten aan te gaan die strekken over de goederen van minderjarigen. De kantonrechter beoordeelt of het noodzakelijk, nuttig of wenselijk is voor het minderjarige kind als de ouder kan beschikken over het vermogen van dat kind. Alleen dan zal hij een machtiging afgeven. Ouders kunnen dus niet zonder meer beschikken over het vermogen van hun minderjarigen. Het vermogen dat eisers kinderen hebben gekregen na het overlijden van hun moeder is voor hen bestemd en op geen enkele manier is het in hun belang om dat vermogen, dat niet ter vrije beschikking staat van eiser, in mindering te brengen op de bijstandsuitkering. Tot slot stelt eiser dat hij zich niet kan vinden in de halvering van de kostenvergoeding in bezwaar.

Ten aanzien van bestreden besluit II stelt eiser dat, omdat er ten onrechte € 500,- per maand in mindering wordt gebracht op zijn bijstandsuitkering, het college ook ten onrechte is overgegaan tot terugvordering. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verder stelt eiser dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

Eiser heeft tegen bestreden besluit III aangevoerd dat, omdat de vergoeding van € 500,- per maand niet als inkomen kan worden beschouwd, het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser over een ononderbroken periode van 36 maanden een inkomen boven de 110% van de bijstandsnorm heeft gehad. Volgens eiser is sprake van een precaire situatie en inkomensproblematiek. Hij doet een beroep op de hardheidsclausule dan wel op dringende redenen, en op het vertrouwensbeginsel.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

5. Oordeel van de rechtbank

Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden:

-

aan eiser over de periode van 15 januari tot 24 februari 2019 een bijstandsuitkering heeft toegekend ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm en daarop een bedrag van € 500,- per maand in mindering heeft gebracht;

-

met ingang van 24 februari 2019 een bedrag van € 500,- per maand in mindering brengt op eisers bijstandsuitkering;

-

de helft van de kosten in bezwaar aan eiser heeft vergoed;

-

de ten onrechte betaalde bijstandsuitkering over de periode van 15 januari tot en met

30 april 2019 van eiser heeft teruggevorderd;

- een individuele inkomenstoeslag aan eiser heeft geweigerd.

bijstandsuitkering over de periode van 15 januari tot 24 februari 2019

Het college heeft over deze periode een bijstandsuitkering ter hoogte van 70% van de gehuwdennorm toegekend. Hoewel [naam echtgenote 2] toen nog illegaal in Nederland verbleef, heeft het college op basis van de individuele omstandigheden aanleiding gezien voor afstemming tot 70%. Voor verdere afstemming tot 90% is volgens het college geen plaats, omdat eiser over januari en februari 2019 een kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouder-kop) heeft ontvangen. Afstemming tot 100% is niet mogelijk omdat dan bijstand wordt verleend aan de niet-rechthebbende echtgenote en dat is strijdig met de koppelingswetgeving.

Eiser heeft aangevoerd dat hij ook over deze periode recht heeft op de volledige gehuwdennorm. Ter zitting heeft hij gesteld dat er, vanwege de bijzonder omstandigheden, zoals het in mindering brengen van de maandelijkse vergoeding van € 500,- en omdat de Svb zijn nabestaandenuitkering terugvordert, in ieder geval afstemming tot 90% dient plaats te vinden.

De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat het college over de periode van 15 januari tot 24 februari 2019 niet een bijstandsuitkering naar 70% van de gehuwdennorm toe heeft kunnen kennen. In beginsel zou eiser over deze periode slechts recht hebben op 50% van de gehuwdennorm, omdat [naam echtgenote 2] toen een niet-rechthebbende echtgenote was. Afstemming naar 70% acht de rechtbank niet onredelijk.

in mindering brengen € 500,- per maand

proceskosten

terugvordering

individuele inkomenstoeslag

Beslissing

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 24

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 36

Artikel 58

Boek 1

Artikel 356

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 6