Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4396, AWB- 20_7588
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4396, AWB- 20_7588
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 augustus 2021
- Datum publicatie
- 3 september 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4396
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2024:141, Onduidelijk
- Zaaknummer
- AWB- 20_7588
Inhoudsindicatie
WIA
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7588 WIA
gemachtigde: mr. J.A.C.M. van Ginneken,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Procesverloop
In een besluit van 3 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) met ingang van 11 februari 2020.
In een besluit van 6 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. J.F.C.A.M. Weterings.
Overwegingen
1. Eiser is een 59-jarige man, die werkzaam is geweest als pijpfitter/apparatenbouwer voor 40 uur per week. Op 13 februari 2018 meldde hij zich arbeidsongeschikt voor dit werk wegens nekklachten en klachten aan beide schouders. Eiser diende op 5 november 2019 een aanvraag in voor een WIA-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 11 februari 2020. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum vastgesteld op 49,73%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt 2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat en was het medisch onderzoek van het UWV in de bezwaarfase onzorgvuldig. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt in het hiernavolgende ingegaan.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Het medische onderzoek van het UWV
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
Arts [naam arts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 25 november 2019, waarbij eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht. De UWV-arts rapporteert dat de bedrijfsarts eisers functionele mogelijkheden adequaat heeft ingeschat. Er is geen sprake van geen benutbare arbeidsmogelijkheden. Wel heeft eiser beperkingen in de statische en dynamische belastbaarheid waardoor hij is aangewezen op nek-, arm-, en schoudersparend werk. Vanwege de ervaren rugklachten die eiser in periodes heeft neemt de UWV-arts lichte beperkingen aan met betrekking tot de rugbelasting. Volgens de UWV-arts bestaat geen medische reden meer voor een beperking met betrekking tot beroepsmatig autorijden. Hij verwacht dat de dynamische en statische belastbaarheid met betrekking tot de nek, schouders en armen niet zal verbeteren omdat het een chronisch beeld is zonder goede behandelmogelijkheden. De beperkingen in de dynamische en statische belastbaarheid van de rug kunnen mogelijk nog wel verbeteren, omdat spontaan herstel nog mogelijk is en er anders nog behandelmogelijkheden zijn. Hierdoor is geen sprake van een chronisch beeld zonder behandelmogelijkheden. Eisers beperkingen zijn vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken op een telefonische hoorzitting op 3 juni 2020 en zijn dossier bestudeerd. Ook werd informatie uit de behandelend sector in de vorm van aanvullende informatie van eisers neuroloog en de pijnkliniek in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft aanleiding gezien om de FML van 10 december 2019 aan te passen. Eisers mobiliteit is overschat blijkens tijdens de bezwaarprocedure verkregen medische informatie en de door eiser gemaakte bezwaren. De verzekeringsarts b&b acht eiser voor lopen en lopen tijdens het werk beperkt en voor buigen en frequent buigen tijdens het werk sterk beperkt. Gezien de lange duur van de klachten en het falen van de behandelingen acht de verzekeringsarts b&b de kans op relevante functionele verbetering weinig waarschijnlijk. Als rekening wordt gehouden met de bijkomende beperkingen zal de gevergde arbeid veel minder pijnklachten initiëren. Het toevoegen van een urenbeperking vanuit preventieve overwegingen is daarom niet aan de orde. De verzekeringsarts b&b heeft eisers aangepaste belastbaarheid vervat in een FML van 24 juni 2020.
Beoordeling zorgvuldigheid van het medische onderzoek van het UWV
Uit een uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491)
volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake was van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een geregistreerde verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Dit betekent ook dat het toetsen en akkoord bevinden van de medische heroverweging door medeondertekening door een geregistreerde verzekeringsarts b&b niet volstaat als deze toets beperkt blijft tot de vraag of de inhoud logisch en consistent is (zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4018), als deze slechts geschiedt op hoofdlijnen of als door de geregistreerde verzekeringsarts b&b slechts wordt bezien of deze tot de eerder getrokken conclusies zou hebben kunnen komen.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de primaire fase op een spreekuur is gezien door een arts van het UWV, niet zijnde een geregistreerde verzekeringsarts, waarbij hij uitgebreid lichamelijk en psychisch is onderzocht. De beoordeling van de UWV-arts is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerde verzekeringsarts. Anders dan het geval was in de genoemde uitspraak van de CRvB, is het medisch onderzoek in bezwaar in eisers geval verricht door een geregistreerde verzekeringsarts b&b. Deze arts heeft dossierstudie verricht en de telefonische hoorzitting bijgewoond op 3 juni 2020. Blijkens het uitgebreide verslag van de hoorzitting in het rapport van 24 juni 2020 heeft de verzekeringsarts b&b eiser uitvoerig gesproken en bevraagd. Daarnaast is informatie van de pijnkliniek en eisers neuroloog betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b was dus op de hoogte van eisers klachten en deze zijn ook kenbaar betrokken in de beoordeling. Juist naar aanleiding van wat naar voren is gebracht tijdens de hoorzitting en de ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat eisers mobiliteit is overschat. De verzekeringsarts b&b heeft daarom aanvullende beperkingen aangenomen voor lopen, lopen tijdens het werk, buigen en frequent buigen tijdens het werk.
Het UWV heeft uiteengezet dat in verband met de coronapandemie pas vanaf 22 juni 2020 weer fysieke hoorzittingen werden gepland. Het uitgangspunt bleef echter dat hoorzittingen telefonisch plaatsvonden, tenzij de verzekeringsarts b&b een fysieke hoorzitting nodig vond voor de beoordeling. Anders dan zoals bepleit door eiser, kan uit de uitspraak van de CRvB niet worden afgeleid dat deze praktijk onzorgvuldig is en dat het contact met een verzekeringsarts b&b in alle gevallen in fysieke vorm moet plaatsvinden. Kennelijk vond de verzekeringsarts b&b het voor zijn medische beoordeling niet noodzakelijk om eiser in persoon te zien in de bezwaarfase. Gezien de hierboven genoemde omstandigheden acht de rechtbank deze keuze in dit geval verdedigbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers voormalige gemachtigde blijkens een uitnodigingsbrief van 11 mei 2020 telefonisch een afspraak heeft gemaakt met het UWV voor een telefonische hoorzitting op 3 juni 2020 en dat hij dus heeft ingestemd met een telefonische hoorzitting bij de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat bij een telefonische hoorzitting geen algemene indruk van een betrokkene kan worden verkregen, maar hij heeft niet nader kunnen specificeren of onderbouwen welke klachten of beperkingen daardoor onderbelicht zijn gebleven.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat eisers beroepsgrond over de zorgvuldigheid van het onderzoek niet slaagt.
Zijn eisers beperkingen onderschat?
Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij is ter onderbouwing van deze stellingname blijven wijzen op de door hem ervaren klachten, maar hij heeft geen (nieuwe) medische stukken ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de beoordeling en de conclusies van het UWV. De medische gegevens die eiser in zijn beroepschrift aanstipt waren al bekend bij de verzekeringsarts b&b en deze zijn kenbaar meegewogen in diens oordeel. Dit geldt ook voor het medicatieoverzicht dat eiser al had overgelegd middels een aanvullend bezwaarschrift van 10 maart 2020.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat in ieder geval een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport uiteengezet dat hij een urenbeperking op preventieve gronden niet aan de orde acht, omdat de gevergde arbeid veel minder pijnklachten zal initiëren als rekening wordt gehouden met de gestelde (in de bezwaarfase aangenomen) beperkingen. In het verweerschrift van het UWV is nogmaals uiteengezet dat met de beperkingen in de FML van 24 juni 2020 al voldoende tegemoet is gekomen aan de door eiser ervaren klachten, waaronder het gestelde energieverlies. De rechtbank acht dit een steekhoudende motivering en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
De rechtbank merkt met betrekking tot de door eiser geclaimde IVA-uitkering op dat – naast een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% – een voorwaarde daarvoor ook is dat de geldende beperkingen duurzaam zijn. In dit verband is van belang dat de primaire UWV-arts heeft gesteld dat eisers beperkingen in de dynamische en statische belastbaarheid van de rug mogelijk nog wel kunnen verbeteren en dat eiser dit standpunt niet gemotiveerd heeft betwist. Verder merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren beperkingen op een andere manier hebben gewogen dan zoals hij die ervaart, niet maakt dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV
Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b.
Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Monteur printplaten (Sbc-code 267051), Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en Telefonisch verkoper (Sbc-code 315173). De arbeidsdeskundige heeft als reservefuncties geduid: Telefonist, receptionist (Sbc-code 315120) en Secretarieel medewerker (Sbc-code 315030).
Arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] heeft bij de heroverweging in bezwaar de functies van administratief medewerker-receptionist (in de Sbc-code 315030 - Secretarieel medewerker) en de functie van medewerker receptie (in de Sbc-code 315120 - Telefonist, receptionist) verworpen. Op basis van de resterende functies concludeert zij – net als de primaire arbeidsdeskundige – tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,73%.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. In het voorgaande heeft de rechtbank al uiteengezet waarom deze opvatting niet wordt gevolgd. De arbeidsdeskundige b&b heeft uitgebreid en steekhoudend gemotiveerd waarom geen sprake is van overbelasting bij de belastbaarheidsaspecten waarbij een signalering is opgenomen in de resultaat functiebeoordeling van 6 juli 2020. Eisers enkele stelling dat deze motivering onvoldoende zou zijn, geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Mate van arbeidsongeschiktheid
8. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,73%. Omdat eiser tegen deze berekening geen specifieke beroepsgronden naar voren heeft gebracht, kan worden uitgegaan van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Gezien het voorgaande heeft het UWV terecht een WGA-uitkering aan eiser toegekend met ingang van 11 februari 2020.
Conclusie
9. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 31 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: