Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4411, AWB- 20_8751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4411, AWB- 20_8751

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
31 augustus 2021
Datum publicatie
6 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4411
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_8751

Inhoudsindicatie

WW

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/8751 WW

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 augustus 2020 heeft het UWV de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van eiseres verlaagd. Vanwege een kennelijke verschrijving in dit besluit heeft het UWV dit besluit ingetrokken en de uitkering met een nieuw besluit van 21 augustus 2020 (primaire besluit) verlaagd.

In het besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 29 juli 2021.

Hierbij waren aanwezig eiseres en [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

Feiten

1. Bij besluit van 2 juni 2020 is aan eiseres per 1 juni 2020 een WW-uitkering toegekend. Eiseres was gemiddeld 107 uren per maand werkzaam als zelfstandige. Deze uren heeft het UWV aangemerkt als vrij te laten uren.

Bij het besluit van 4 augustus 2020 heeft het UWV aan eiseres kenbaar gemaakt dat uit het formulier inkomstenopgave van juli 2020 blijkt dat ze 120 uren als zelfstandige heeft gewerkt en dat de WW-uitkering daarom blijvend wordt verlaagd met het aantal uren dat eiseres heeft gewerkt boven het aantal vrij te laten uren.

Tegen dit besluit heeft eiseres op 5 augustus 2020 bezwaar gemaakt.

Het UWV heeft een kennelijke verschrijving geconstateerd in het besluit. Bij besluit van 21 augustus 2020 is deze kennelijke verschrijving hersteld. Met dit besluit komt het besluit van 4 augustus 2020 te vervallen. Het bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2020 wordt geacht mede gericht te zijn tegen het gewijzigde besluit van 21 augustus 2020.

Geschil

2. In geschil is of het UWV terecht de WW-uitkering van eiseres blijvend heeft verlaagd.

Standpunten partijen

3. Eiseres voert aan dat zij bij het UWV heeft aangegeven dat zij wisselende uren werkt als zelfstandige. In de maanden januari, april, juli en oktober werkt zij meer uren in verband met de BTW-aangiften die zij voor haar klanten invult. Er is dus eigenlijk sprake van een seizoenpatroon en eiseres is van mening dat het UWV in dat geval naar de uren per periode moet kijken. Eiseres heeft een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bijgevoegd (ECLI:NL:CRVB:2017:2674), waaruit volgens haar volgt dat bij seizoenswerk niet naar de werkelijke uren, maar naar de verloonde uren moet worden gekeken als iemand volgens een bepaald seizoenpatroon werkt.

Eiseres is het ook niet eens met het besluit van 2 juni 2020 waarbij het aantal vrij te laten uren is vastgesteld, omdat zij niet alle gegevens had aangeleverd om tot die urenvaststelling te komen.

4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de WW-uitkering terecht blijvend is verlaagd. Met de toekenningsbeslissing van 2 juni 2020 is aan eiseres het aantal van 107 vrijgestelde uren medegedeeld. Omdat eiseres hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, staat dat aantal vast. Door meer uren te werken, ook al zijn deze werkzaamheden incidenteel van aard, heeft eiseres het werknemerschap op grond van artikel 8 van de WW blijvend over die uren verloren. Het is niet mogelijk om het werknemerschap gedeeltelijk terug te krijgen. De uitspraak waarnaar eiseres verwijst, is volgens het UWV niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres, omdat het in die uitspraak een werknemer betrof met een vast aantal overeengekomen contracturen op jaarbasis, waarbij hij een vast loon ontving, ongeacht het aantal feitelijk gewerkte uren.

Wettelijk kader

5. Artikel 8, eerste lid, van de WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de WW behoudt een persoon in afwijking van het eerste lid de hoedanigheid van werknemer voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij de werkzaamheden uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.

Ingevolge artikel 8, derde lid, van de WW herkrijgt een persoon, wiens werknemerschap geheel of gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, dan wel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.

Beoordeling rechtbank

6. Bij besluit van 2 juni 2020 heeft het UWV het aantal vrij te laten uren vastgesteld op 107 uren per maand. Eiseres heeft tegen dit besluit niet (tijdig) bezwaar gemaakt en daarmee is dit besluit onherroepelijk geworden. Het UWV mag van dit besluit uitgaan. Dit betekent dat de werkzaamheden van eiseres als zelfstandige geen gevolgen hebben voor haar WW-uitkering mits zij maandelijks niet meer dan 107 uren als zelfstandige werkt.

Volgens het formulier inkomstenopgave heeft eiseres in juli 2020 in totaal 120 uren gewerkt. Dit is 13 uur meer dan het vastgestelde aantal vrij te laten uren. Uit artikel 8 van de WW volgt dat niet verzekeringsplichtig werk, waaronder werkzaamheden als zelfstandige, leidt tot geheel of gedeeltelijk verlies van het werknemerschap. Gelet hierop heeft het UWV de WW-uitkering van eiseres blijvend verlaagd met het aantal uren dat eiseres heeft gewerkt boven het aantal vrij te laten uren.

Uit artikel 8, derde lid, van de WW volgt dat alleen als de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd, het recht op uitkering over deze uren kan herleven.

Dit betekent dat een gedeeltelijke herkrijging van het werknemerschap niet mogelijk is. Deze bepaling kan, zoals ook hier het geval is, nadelig uitvallen wanneer een werkloze in wisselende omvang werkzaamheden als zelfstandige verricht.

Omdat het om een dwingendrechtelijke bepaling gaat, is er voor het UWV geen ruimte om in voorkomende gevallen aan ongewenste nadelen die aan de toepassing van deze bepaling kleven tegemoet te komen. Niet van belang is hoeveel inkomen eiseres als zelfstandige verwerft en of zij zich geheel of gedeeltelijk voor arbeid in loondienst beschikbaar blijft houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht de WW-uitkering van eiseres verlaagd.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 31 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?