Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6232, AWB- 20_7824
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6232, AWB- 20_7824
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 december 2021
- Datum publicatie
- 13 december 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:6232
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:1304, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB- 20_7824
Inhoudsindicatie
PW
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7824 PW
gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB; kantoor Breda), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft de SVB de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) over de periode van 21 februari 2017 tot en met 28 februari 2018 ingetrokken en teruggevorderd. In het bestreden besluit van 23 juni 2020 heeft de SVB de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder]
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 1 mei 2005 een AOW-uitkering met een korting in verband met niet verzekerde jaren. Eiser heeft tot 1 augustus 2014 de gehuwdennorm ontvangen. Tussen 1 augustus 2014 en 1 december 2015 is eiser als alleenstaande aangemerkt, van 1 december 2015 tot 1 januari 2017 als gehuwd. Eiser is vanaf 1 januari 2017 als alleenstaande aangemerkt. Eiser heeft vanaf 21 februari 2017 tot 1 maart 2018 ook een AIO-aanvulling van de SVB ontvangen.
De SVB heeft een signaal ontvangen dat eiser vanaf 12 februari 2019 ingeschreven is op een nieuw adres. Om na te gaan of de samenstelling van het huishouden is veranderd, heeft de SVB op 24 april 2019 een vragenlijst toegezonden. Uit de ingevulde vragenlijst volgt dat eiser sinds 14 februari 2019 bij familie woont. Hij betaalt hen geen huur. Eiser verblijft gedurende zes maanden per jaar in Turkije en de rest van het jaar in Nederland.
Op 6 januari 2020 heeft, na een vooraf gemaakte afspraak, een huisbezoek plaatsgevonden. Eiser heeft het gesprek gevoerd, samen met [naam betrokkene] (bij wie hij inwoont) en zijn zoon. Eiser heeft de verklaring omtrent huisbezoek ondertekend.
In het primair besluit van 10 januari 2020 heeft de SVB de AIO-aanvulling van eiser vanaf 21 februari 2017 tot 1 maart 2018 ingetrokken en teruggevorderd, omdat gebleken is dat eiser een woning in het buitenland bezit. Door zijn vermogen heeft hij geen recht op de AIO-aanvulling. In de aankondiging bij het primair besluit is naar het niet doorgeven van het vermogen in het buitenland verwezen. De SVB is voornemens om eiser hiervoor een boete op te leggen. Eiser maakt bezwaar tegen het primair besluit. Op 27 mei 2020 vond de hoorzitting plaats.
In de bestreden beslissing heeft de SVB de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Omvang geschil
In geschil is of de SVB op goede gronden de AIO-aanvulling over de periode van 21 februari 2017 tot en met 28 februari 2018 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
3. Beroepsgronden
Eiser voert in beroep aan dat de SVB een huisbezoek heeft uitgevoerd om na te gaan of er sprake is van een gezamenlijke huishouding met anderen. Tijdens het huisbezoek lag de nadruk op het vragen naar vermogen in het buitenland. Eiser is gehoord zonder aanwezigheid van een tolk. Omdat er geen sprake was van volledige informed consent, is artikel 8 EVRM geschonden. Tevens is er sprake van onbehoorlijk overheidshandelen, omdat er sprake is van strijd met het zogenaamde “zozeer indruist”-criterium. Eiser betwist voorts het gestelde vermogen in het buitenland. Eiser beroept zich op een dringende reden om af te zien van (gedeeltelijke) intrekking van de AIO-aanvulling, vanwege zijn leeftijd, zijn gezondheidsklachten en het gegeven dat hij alleen een AOW-pensioen ontvangt.
4. Wettelijk kader
Het relevante wettelijk kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5. Beoordeling
Het besluit tot intrekking van een AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de SVB1.
De grondslag voor de intrekking van de AIO-aanvulling is het niet doorgeven van het vermogen dat eiser in het buitenland heeft. De SVB leidt dit af uit de uitlatingen door eiser tijdens het huisbezoek van 6 januari 2020.
Namens eiser is betoogd dat deze informatie door de SVB buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat er bij het huisbezoek geen sprake van informed consent. Het huisbezoek heeft plaatsgevonden om na te gaan of er sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam betrokkene] en haar echtgenoot. Vervolgens zijn vragen gesteld over het vermogen in het buitenland. Informatie hierover is ten onrechte ingewonnen.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak2 is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft.
Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de belanghebbende erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het “informed consent” bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan.
De rechtbank stelt vast dat de aanleiding voor het huisbezoek niet wordt betwist. Er was dus een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek. Uit de door eiser en [naam betrokkene] ondertekende verklaring blijkt dat de SVB voldoende heeft aangetoond dat het binnentreden in de woning berustte op “informed consent”. Naast de ondertekende verklaring hebben de medewerkers van de SVB zich vóór het betreden van de woning gelegitimeerd en is eiser geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek. Bovendien waren bij het gesprek ook [naam betrokkene 2] en de zoon van eiser aanwezig. Niet betwist is dat zij de Nederlandse taal wel machtig zijn, en zij indien nodig voor eiser konden vertalen. Uit het verslag blijkt verder dat er vragen zijn gesteld gericht op het vaststellen van de vraag of sprake is van een gezamenlijk huishouden. Vervolgens is gemeld dat eiser samen met zijn echtgenote een woning met een waarde van € 30.000,00 heeft in Turkije. Dat naar aanleiding hiervan nadere vragen zijn gesteld, leidt niet tot de conclusie dat er geen sprake meer is van “informed consent”.
De SVB heeft op basis van het huisbezoek op 6 januari 2020 aanleiding gezien om te veronderstellen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarom is er nader onderzoek gedaan. Zo is er informatie ingewonnen bij de echtgenote van eiser. Deze heeft het bestaan van de betreffende onroerende zaak bevestigd en ook verwezen naar het adres. De SVB heeft eiser vervolgens op 20 januari 2020 schriftelijke vragen gesteld, waaronder de vraag in welk jaar eiser samen met zijn echtgenote een woning in Turkije heeft gekocht. Hierop heeft eiser aangegeven dat dit in 1984 is geweest. De woning is verkocht en zes jaar geleden hebben zij weer een huis gekocht. De SVB is vervolgens uitgegaan van het bestaan van de woning op het aangegeven adres met een waarde van € 30.000,00. De woning is aangekocht op een moment dat eiser nog als gehuwd met zijn echtgenote werd beschouwd. De woning maakte gedurende de volledige periode van de AIO-aanvulling onderdeel uit van het vermogen van eiser. Het bezit van de woning is niet eerder doorgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat eiser deze informatie had moeten melden bij de SVB, nu dit van belang kon zijn voor het recht op en de hoogte van de AIO-aanvulling. De SVB heeft terecht aangenomen dat door dit na te laten eiser de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in zulke omstandigheden verkeert. Dit betekent in dit geval dat het aan eiser is om met gegevens te komen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de waarde van de woning binnen de grens van het vrij te laten vermogen blijft. Daarom was de SVB dus niet gehouden om onderzoek te doen naar de waarde van de onroerende zaken. Eiser heeft niets aangevoerd over de waarde van de woning. De rechtbank gaat dan ook uit van een waarde van € 30.000,00. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat er recht bestaat op de AIO-aanvulling. De waarde van eisers vermogen is immers hoger dan het vrij te laten vermogen.
De rechtbank is van oordeel dat de SVB terecht heeft aangenomen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De SVB was op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden het recht op de AIO-aanvulling over de periode in geding in te trekken.
Gelet op artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet is de SVB vervolgens ook gehouden om de onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling terug te vorderen. De SVB kan hier alleen in geval van een dringende reden (gedeeltelijk) van afzien. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat hij gezondheidsproblemen heeft en slechts een AOW-pensioen geniet. Het SVB is van mening dat er geen sprake is van dringende redenen.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De door eiser aangevoerde omstandigheden kwalificeert de rechtbank niet als dringende redenen. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de eiser als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Van dergelijke dringende redenen is niet gebleken. De SVB heeft dus terecht besloten het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen.
6. Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 8 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: