Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3233, AWB- 20_8625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3233, AWB- 20_8625

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 juni 2022
Datum publicatie
17 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3233
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_8625

Inhoudsindicatie

ZW

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/8625 ZW

gemachtigde: mr. M.H. Feiken,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de aanspraak van haar ex-werknemer [naam ex-werknemer] (hierna: [naam ex-werknemer] ) op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig verzekeringsarts J.M.W.V. [naam verzekeringsarts 2] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres te laten onderzoeken of er nadere medische stukken beschikbaar zijn. Indien dit het geval is, dan zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.

Op 25 november 2021 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat er geen nadere medische stukken beschikbaar zijn.

Op 7 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Feiten en omstandigheden

1. [naam ex-werknemer] was sinds 2012 werkzaam bij [naam bedrijf 1] hierna: [naam bedrijf 1] ). Daarnaast is zij op 20 augustus 2018 parttime in dienst getreden bij eiseres als reken-instructrice. Voor dat werk is zij op 30 augustus 2018 uitgevallen vanwege psychische klachten. Er is een ZW-uitkering aan [naam ex-werknemer] toegekend. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW.

Op 29 oktober 2019 heeft eiseres bij het UWV een verzoek ingediend voor een beslissing over de ZW-uitkering van [naam ex-werknemer] . Daarin wordt het UWV verzocht te bepalen dat het recht op ZW per 30 augustus 2018 niet ten laste komt van eiseres.

Bij besluit van 6 december 2019 heeft het UWV bepaald dat [naam ex-werknemer] per 30 augustus 2019 recht heeft op een ZW-uitkering. Bij besluit van 12 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV het standpunt gewijzigd. In dat besluit is vermeld dat met ingang van 30 augustus 2018 recht bestaat op een ZW-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij brief van 31 december 2019 heeft het UWV aan eiseres laten weten dat zij als eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ZW.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarin heeft het UWV geconcludeerd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [naam ex-werknemer] terecht is vastgesteld op 30 augustus 2018. Daarom komt de per 1 augustus 2019 (datum uitdiensttreding) toegekende ZW-uitkering voor rekening en risico van eiseres.

Beroepsgronden

2.1

Eiseres voert aan dat het UWV de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ten onrechte heeft vastgesteld op 30 augustus 2018. [naam ex-werknemer] is op 20 augustus 2018 bij haar in dienst getreden en al op 30 augustus 2018 is zij uitgevallen. Uit de het rapport van de verzekeringsarts van de arbodienst van eiseres, ArdoSZ, blijkt echter dat [naam ex-werknemer] zich op 1 juni 2018 al ziekgemeld heeft bij [naam bedrijf 1] , haar andere werkgever. Het UWV stelt dat daar geen gegevens van beschikbaar zijn en dat [naam bedrijf 1] telefonisch heeft aangegeven dat [naam ex-werknemer] zich pas op 3 september 2018 heeft ziekgemeld. Volgens eiseres wordt er ten onrechte meer waarde gehecht aan wat [naam bedrijf 1] stelt dan aan de medische en niet-medische rapportages van ArdoSZ, opgesteld door een verzekeringsarts die de verzuimbegeleiding van [naam ex-werknemer] heeft gedaan. Uit die rapportages blijkt dat [naam ex-werknemer] heeft verklaard over de reeds langer bestaande psychische klachten, de ziekmelding bij [naam bedrijf 1] per 1 juni 2018 en de periode tot aan indiensttreding bij eiseres. Als dit niet wordt gevolgd, dan zou dat betekenen dat [naam ex-werknemer] onjuiste informatie aan de verzekeringsarts heeft verstrekt. Zonder nadere motivering kan het standpunt van het UWV dan ook geen stand houden.

2.2

Eiseres wijst erop dat het UWV bij besluiten van 9 december 2020 en 13 januari 2021 alsnog heeft bepaald dat de na einde van de wachttijd aan [naam ex-werknemer] toegekende WIA-uitkering niet aan eiseres wordt toegerekend. Het UWV dient bij het toerekenen van de uitkering immers uit te gaan van de loonsom in de maand voorafgaand aan de maand waarin de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. Ook als uitgegaan moet worden van 30 augustus 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, geldt dat [naam ex-werknemer] in juli 2018 geen loon heeft genoten bij eiseres, alleen bij [naam bedrijf 1] . Het financieel belang van eiseres bij het oordeel over de ZW-uitkering in dit geding voor zover dit ziet op de WIA-uitkering is daarmee komen te vervallen.

2.3

Eiseres heeft een rapportage van 13 oktober 2021 van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] (hierna: [naam verzekeringsarts 2] ) van Veduma Medisch Adviseurs overgelegd. Hij concludeert dat [naam ex-werknemer] door de aard van haar medische problematiek niet in de functie van rekeninstructrice bij eiseres had mogen beginnen. Als er geen sprake is van een formele eerdere ziekmelding bij [naam bedrijf 1] , dan was er wel sprake van disfunctioneren voorafgaand aan de indiensttreding bij eiseres. Daar ligt medische problematiek aan ten grondslag. Voor zover [naam ex-werknemer] zich niet eerder ziek zou hebben gemeld bij de andere werkgever, is dat volgens [naam verzekeringsarts 2] ook gelegen in die problematiek.

2.4

Tot slot stelt eiseres dat zij zich niet kan vinden in de gewijzigde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 augustus 20191 waaruit volgt dat bij de maatstaf voor de ZW voortaan van de laatst verrichte feitelijke arbeid moet worden uitgegaan. In de uitspraak van 12 mei 20212 bevestigt de CRvB bovendien dat, ook als de maatstaf wel de functie bij eiseres zou moeten zijn, dat niet betekent dat de ZW-uitkering ook voor haar rekening komt. Omdat [naam ex-werknemer] bij aanvang al ongeschikt was voor haar werk als rekeninstructrice, heeft het UWV eiseres ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor de betaling van de ZW-uitkering per 1 augustus 2019.

Wettelijk kader

Overwegingen

Conclusie

Beslissing

Rechtsmiddel