Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4203, AWB - 21 _ 5277
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4203, AWB - 21 _ 5277
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 juli 2022
- Datum publicatie
- 2 augustus 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:4203
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:1865, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 5277
Inhoudsindicatie
WIA
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5277 WIA
gemachtigde: mr. V.A.M. Vos,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Procesverloop
Verzoekster heeft op 15 oktober 2021 aan het UWV verzocht om haar schade te vergoeden.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft het UWV het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Verzoekster heeft de rechtbank op 2 december 2021 verzocht het UWV te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het schadeverzoek is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 mei 2022.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens het UWV is verschenen [naam vertegenwoordiger]
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Overwegingen
Feiten
1. Bij verzoekster is in dienst de heer [naam werknemer] (werknemer). Op 9 september 2019 heeft het UWV van werknemer een aanvraag WIA-uitkering ontvangen. Op de aanvraag staat vermeld dat werknemer vanaf 1 december 2017 door ziekte niet heeft kunnen werken.
De verzekeringsarts heeft na bestudering van het medisch dossier vastgesteld dat werknemer al eerder, op 20 februari 2017, de wachttijd heeft volbracht. Het UWV heeft daarom beoordeeld of werknemer per 20 februari 2017 recht heeft op een WIA-uitkering. Omdat de werknemer per einde wachttijd fulltime was hervat in eigen aangepast werk met een loonwaarde van meer dan 65% heeft er een verkorte beoordelingsprocedure plaatsgevonden.
Met het besluit van 9 december 2019 is aan werknemer meegedeeld dat hij per 20 februari 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Omdat werknemer per 1 december 2017 is uitgevallen met dezelfde klachten heeft er een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden of werknemer met ingang van deze datum recht heeft op een WIA-uitkering.
Met het besluit van 26 februari 2020 is aan werknemer een WIA-uitkering toegekend per 1 december 2017. Een kopie van dit besluit is op 27 februari 2020 aan verzoekster gestuurd.
Met een ander besluit van 26 februari 2020 is aan werknemer meegedeeld dat zijn uitkering per 1 mei 2020 wordt beëindigd. Een kopie van dit besluit is op 26 februari 2020 ook aan verzoekster gestuurd.
Met het besluit van 6 oktober 2020 is aan werknemer een herberekening van zijn uitkering over de periode van 1 november 2019 tot 1 mei 2020 gestuurd. Een kopie van dit besluit is aan verzoekster gestuurd.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft verzoekster het UWV gevraagd om compensatie van de verzuimschade over de periode van 1 december 2017 tot 1 december 2019. Het UWV heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Bij brief van 15 december 2020 is het verzoek afgewezen omdat verzoekster geen onderbouwing van haar schade heeft gegeven.
Bij brief van 7 januari 2021 heeft verzoekster een toelichting gegeven op de schade.
Bij brief van 1 juli 2021 is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatige handeling.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daar onderdeel van uit.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster heeft gesteld dat door het toekennen van een WIA-uitkering met terugwerkende kracht de no-riskpolis met terugwerkende kracht van toepassing is geworden. Omdat een ziektewetuitkering maar met een terugwerkende kracht van één jaar kan worden toegekend, heeft verzoekster geen beroep kunnen doen op de no-riskpolis. Door de late besluitvorming is verzoekster ten onrechte een beroep op de compensatieregeling ontnomen.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een onrechtmatige handeling. Pas op 9 september 2019 is de aanvraag voor een WIA-uitkering ontvangen. Op 26 februari 2020 is alsnog een WIA-uitkering toegekend. Het UWV betwist dat er sprake is van een causaal verband tussen de claim en het besluit van 26 februari 2020.
Beoordeling rechtbank
5. Ter zitting heeft verzoekster gesteld dat aan haar verzoek om schadevergoeding ten grondslag ligt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om een WIA-uitkering (artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
6. Aan de toekenning van de uitkering per 1 december 2017 ligt de aanvraag van 9 september 2019 ten grondslag. Verzoekster heeft ter zitting gesteld dat eerder, op 30 november 2016, ook een aanvraag is gedaan voor een WIA-uitkering. Het UWV heeft echter gesteld dat er eerder geen aanvraag is ontvangen. Verzoekster heeft ook geen begin van bewijs overgelegd waaruit blijkt dat er eerder dan 9 september 2019 een aanvraag is gedaan voor uitkering. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er daarom van uit dat de aanvraag is gedaan op 9 september 2019.
7. Niet in geschil is dat werknemer in Duitsland woont. Uit de stukken blijkt dat werknemer op het spreekuur van de verzekeringsarts is geweest en aansluitend ook heeft gesproken met een arbeidsdeskundige. Ingevolge artikel 101 van de WIA kan in dat geval de beslistermijn worden verlengd met een half jaar. Niet betwist is dat het UWV van deze mogelijkheid tot verlenging gebruik heeft gemaakt. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat de beslistermijn liep tot 4 mei 2020 (6 maanden plus 8 weken1). Dit betekent dat het besluit van 26 februari 2020 tijdig is genomen. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 8:88, eerste lid, onder c, van de Awb.
8. De stelling van verzoekster dat het UWV de 42-weeksmelding, gedaan op 25 september 2018, had moeten aanmerken als signaal dat de werknemer al eerder de einde wachttijd had bereikt en dat deze melding aanleiding had moeten zijn een WIA-beoordeling op te starten, volgt de rechtbank niet. Ingevolge artikel 64 wordt een uitkering op aanvraag toegekend. De 42-weeksmelding kan niet aangemerkt worden als een aanvraag in het kader van de WIA. Deze melding is immers gebaseerd op artikel 38 van de Ziektewet en heeft als doel het UWV in de gelegenheid te stellen partijen op de re-integratieverplichtingen aan het einde van het eerste jaar en in het tweede jaar van ziekte te wijzen. Een inhoudelijke beoordeling van de 42-weeksmelding is daarbij niet aan de orde.2
9. Voor zover de 42-weeksmelding wel aanleiding had moeten zijn voor het UWV om verzoekster erop te wijzen dat de wachttijd al was verstreken en dat een aanvraag voor een WIA-uitkering kan worden gedaan, betekent dat nog niet dat het UWV op grond van artikel
8:88 van de Awb schadeplichtig is. Daarvoor is het immers noodzakelijk dat er sprake is van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit. Van een besluit is pas sprake als er een rechtsgevolg optreedt. Het al dan niet informeren over het mogelijke recht op een uitkering is niet op rechtsgevolg gericht. Alleen om die reden al kan er geen sprake zijn van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat voor zover er al een algemene informatieplicht zou bestaan voor het UWV om belanghebbenden te wijzen op een mogelijk recht op uitkering, het dan zou het gaan om een feitelijk handelen. Schade ten gevolge van een feitelijk handelen of nalaten valt niet onder het bestuursrecht. Verzoeker zal zich met zijn schadeclaim dan moeten melden bij de civiele rechter.
10. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: