Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1711, AWB- 21_3430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1711, AWB- 21_3430

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 maart 2023
Datum publicatie
21 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1711
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 21_3430

Inhoudsindicatie

PW

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/3430 PW

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. G.Z.U. Viragh),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van de aan haar verstrekte bijstandsuitkering in verband met een ontvangen erfenis.

Met het besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 26 maart 2021 en 28 april 2021 (primaire besluiten I en II), onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde, en namens het college mr. R.M. Mol.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 25 februari 2016 een bijstandsuitkering van het college. Op 6 oktober 2019 is haar oma overleden. Zij heeft in totaal een bedrag van € 20.908,00 aan erfenis ontvangen. Eiseres heeft hiervan melding gemaakt bij het college.

Bij besluit van 26 maart 2021 (primair besluit I) heeft het college vastgesteld dat de erfenis het vrij te laten vermogen van € 6.113,25 overschrijdt. Het verschil tussen de ontvangen erfenis van € 20.908,00 en de vermogensgrens van € 6.113,25 bedraagt € 14.794,75. De verstrekte bijstand over de periode van 6 oktober 2019 tot 30 december 2020 wordt mogelijk teruggevorderd, daarover ontvangt eiseres nog een apart besluit. Het recht op bijstand wordt per 30 december 2020 wel ongewijzigd voortgezet.

Bij besluit van 28 april 2021 (primair besluit II) heeft het college de over de periode van 6 oktober 2019 tot en met 29 december 2020 teveel betaalde bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd op grond van artikel 58, tweede lid, onder f, ten eerste, van de Participatiewet. Het betreft een bedrag van € 14.794,75. Het te veel gereserveerde vakantiegeld van € 330,40 wordt hiermee verrekend, zodat een bedrag resteert van € 14.464,35.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.

Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard. Daarbij is opgemerkt dat per abuis de verkeerde peildatum is gehanteerd bij het bepalen van vrij te laten vermogen, maar dat met eiseres is overeengekomen dat dit niet gecorrigeerd wordt. Het college handhaaft het standpunt dat terecht een bedrag van € 14.794,75 van eiseres is teruggevorderd.

Beroepsgronden

2. Eiseres is zich bewust van het feit dat de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de peildatum voor het in aanmerking nemen van de middelen uit de erfenis voor haar niet gunstig is. Desondanks is zij van mening dat gekeken moet worden naar het moment waarop zij daadwerkelijk over het vermogen kon beschikken. Dit is voor haar een zeer principieel punt. Eiseres wil wat haar is overkomen onder de aandacht brengen en stelt dat het college in dit geval de mogelijkheid heeft om anders te beslissen.

Beoordelingskader

3. Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.

In artikel 2, aanhef en lid 1, onder e, van de beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom inhoudende beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2020 (de beleidsregels) is bepaald dat het college ten volle gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de Participatiewet.

Beoordeling door de rechtbank

4. Volgens vaste rechtspraak1 is voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet het tijdstip van overlijden van de erflater het tijdstip waarop de aanspraak op het erfdeel ontstaat. In het geval van eiseres is dat 6 oktober 2019, de datum waarop haar oma is overleden. Dat betreft de peildatum. Op 30 december 2020 heeft eiseres in totaal een bedrag van € 20.908,00 aan erfenis ontvangen. Omdat de aanspraak op de erfenis is ontstaan in een periode waarover bijstand is verleend en de ontvangen middelen, teruggerekend naar de peildatum, de grens van het vrij te laten vermogen overschrijden, was het college bevoegd de onverschuldigd betaalde bijstand over de periode in geding van eiseres terug te vorderen.

5. De terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet betreft een discretionaire bevoegdheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 februari 20222 een kader geformuleerd voor de toetsing van op een discretionaire bevoegdheid berustende besluiten aan het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit deze toets doorstaan. De ratio achter voornoemd artikel is dat kosten van bijstand, die niet zou zijn verleend indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dit hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. Beroep op bijstand is slechts mogelijk als dat noodzakelijk is. Het doel van de terugvordering is de goede besteding van gemeenschapsgeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de terugvordering van de verstrekte bijstand over de periode in geding dan ook een geschikt en noodzakelijk middel om dit gerechtvaardigde doel te bereiken. De terugvordering wordt in het geval van eiseres ook evenwichtig geacht. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen, maar het voorkomen van onevenredig nadelig gevolgen. Niet gebleken is dat het besluit voor eiseres onevenredig nadelige financiële gevolgen heeft gehad in verhouding tot de te dienen doelen. Eiseres heeft € 20.908,00 aan erfenis ontvangen en heeft de terugvordering van € 14.794,75 op 19 juli 2021 al voldaan aan het college. Ter zitting heeft zij verklaard nog altijd te beschikken over het vermogenssurplus van meer dan € 6.000,00. Ook anderszins is niet gebleken van onevenredig nadelige gevolgen.

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep