Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1950, AWB- 21_959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1950, AWB- 21_959

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 maart 2023
Datum publicatie
29 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1950
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 21_959

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/959 WIA

(gemachtigde: mr. H.M.Th. de Pont),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,

(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:

[naam werknemer] , uit [plaatsnaam 2] (werknemer).

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlenging van de periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte aan de werknemer tot 12 april 2021 in verband met het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen (loonsanctie).

Het UWV heeft deze loonsanctie met het besluit van 30 maart 2020 aan eiseres opgelegd. Met het bestreden besluit van 14 januari 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de loonsanctie gebleven.

Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.

De werknemer heeft geen toestemming verleend om eiseres kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 9 juli 2021 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen.

De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam HR Business partner] (HR Business Partner namens eiseres), de gemachtigde van het UWV en de werknemer.

De rechtbank stelt vast dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op de werknemer betrekking hebbende medische gegevens.

De werknemer is als medewerker horeca werkzaam geweest bij het [naam bedrijf] in [plaatsnaam 1] , onderdeel van [naam eiseres] . Op 25 maart 2018 heeft zich een bedrijfsongeval voorgedaan waarbij de werknemer een chemische stof heeft ingeslikt.

Op 27 maart 2018 heeft de werknemer zich ziek gemeld.

Op 29 maart 2018 is de werknemer weer gestart met werken maar op 19 april 2018 was er een dusdanige toename van klachten dat hij zich weer ziek heeft gemeld.

Op 3 april 2019 en 12 november 2019 heeft de bedrijfsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin is aangegeven dat de werknemer gemiddeld niet meer dan 4 uur per dag kan werken in huidig werk.

Op 9 januari 2020 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend.

Met de besluiten van 30 maart 2020 heeft het UWV aan eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, en aan de werknemer meegedeeld dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag uitgesteld wordt.

Eiseres heeft tegen de loonsanctie bezwaar gemaakt.

Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat uitgaande van de eerste ziektedag op 27 maart 2018 de wachttijd van

104 weken op 23 maart 2020 is geëindigd. Omdat het besluit tot oplegging van de loonsanctie is genomen na afloop van de wachttijd, heeft het UWV aan haar geen loonsanctie meer kunnen opleggen.

Daarnaast betwist eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen te hebben verricht. Volgens eiseres heeft de bedrijfsarts, gelet op de klachten van de werknemer, terecht een urenbeperking aangenomen. Die klachten hebben ertoe geleid dat de werknemer slechts beperkt inzetbaar bleek bij hervatting in eigen dan wel aangepaste werkzaamheden. Op basis van eigen ervaring heeft eiseres vastgesteld dat de werknemer in uren slechts beperkt inzetbaar was. Dat sprake was van een moeizaam herstel dan wel een stilstand hierin leidde bij de werknemer tot teleurstelling en verwijten richting eiseres en de bedrijfsarts. De bedrijfsarts zou volgens de werknemer onvoldoende oog hebben voor en deskundig zijn ten aanzien van zijn aandoening en de beperkingen die daaruit voortvloeien. De begeleiding van de werknemer naar werkhervatting verliep dus voor zowel eiseres als de bedrijfsarts moeizaam. Na een second opinion werd besloten tot re-integratie in spoor 2 en was het volgens eiseres niet nodig een mediationtraject in te zetten.

Eiseres stelt dat sprake is geweest van adequate en zorgvuldige begeleiding van de werknemer zowel door haar als door diverse bedrijfsartsen en dat er geen re-integratiekansen gemist zijn.

Verweer

Het UWV heeft in reactie op de beroepschriften gesteld dat eiseres ten onrechte uitgaat van de eerste ziektedag op 27 maart 2018. De werknemer heeft zich op die datum ziekgemeld maar hervatte zijn werkzaamheden op 29 maart 2018. Omdat de werknemer zich – binnen

4 weken – op 19 april 2018 weer ziek meldde, is sprake van een samengestelde wachttijd. De wachttijd eindigde daarom op 13 april 2020 en de eerste WIA-dag is 14 april 2020. Het besluit van 30 maart 2020 is volgens het UWV derhalve niet na afloop van de wachttijd genomen.

Het UWV heeft voorts, onder verwijzing naar de rapporten en bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, gesteld dat hij voldoende heeft onderbouwd waarom de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft het UWV geen aanleiding om te twijfelen aan die bevindingen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving