Rechtbank Zwolle, 10-10-2001, AD8042, AWB 00/4800
Rechtbank Zwolle, 10-10-2001, AD8042, AWB 00/4800
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zwolle
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2001
- Datum publicatie
- 14 januari 2002
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWO:2001:AD8042
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2003:AO1745
- Zaaknummer
- AWB 00/4800
Inhoudsindicatie
Ongeval tijdens een van dienstwege georganiseerde sportdag, waaraan deelname verplicht was; verweerder niet voldaan aan verplichting schade te voorkomen en derhalve aansprakelijk voor deze schade.
Eiseres was tot 1 december 1998 bij verweerders ministerie werkzaam als medewerkster personeelszaken. Zij heeft op 18 juni 1996 deelgenomen aan de sportdag van 710 Speciale Eenheid Bevoorradingsdienstgoederen. Blijkens een interne mededeling d.d. 19 februari 1996 waren de geadresseerden van die mededeling, waaronder de afdeling waar eiseres werkzaam was, verplicht aan deze sportdag deel te nemen. Wie een medische mutatie had of om andere redenen niet mee kon doen, kon zich opgeven als scheidsrechter. De deelnemers waren tevoren ingedeeld in teams.
Het team waarvan eiseres deel uitmaakte speelde het spel “wereldbal”. Een bal met een doorsnede van 2 meter moest vanuit het midden van het veld over de achterlijn van de tegenpartij worden geduwd. Per team namen 5 spelers aan dit spel deel. Eiseres wenste aan dit spel niet deel te nemen en bleef langs de lijn toekijken. Nadat na ongeveer 5 minuten spelen twee van haar teamgenoten geblesseerd waren geraakt heeft zij als teamleider het spel laten staken en de tegenpartij een gewonnen partij toegekend. De blessures werden veroorzaakt door het van de grond komen van de bal, omdat aan twee kanten tegen de bal werd geduwd. Als de spelers dan kwamen te vallen, rolde de bal over hen heen, omdat de tegenpartij hen niet kon zien. Vervolgens hebben de scheidsrechter en eiseres de bal naar een hoek van het speelveld gerold, waar ze nog even bleven praten. Tijdens dit gesprek is de bal door een of twee onbekend gebleven collega’s van eiseres in beweging gebracht en raakte deze eiseres, die daardoor als het ware werd gelanceerd en met haar volle gewicht op haar linker schouder terecht kwam. Zij heeft daarbij haar opperarmbeen links vlak onder de kop gebroken. Eiseres is linkshandig. Na aanvankelijk conservatieve behandeling werd in verband met verslechtering van de stand van de arm op 27 juli 1996 een operatie uitgevoerd. Nadien bleven pijnklachten en bij een arthroscopie in november 1997 bleek dat er sprake was van een posttraumatische kraakbeendegeneratie met enige degeneratieve afwijkingen van de schouderbladgewrichtskom. Eiseres heeft getracht haar werkzaamheden te hervatten, doch dit is mislukt. Zij ontvangt inmiddels een uitkering krachtens de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 13 januari 1997 heeft de Commandant van […] Eenheid (hierna: de Commandant) vastgesteld dat het ongeval beschouwd dient te worden als dienstongeval en heeft hij conform artikel 64 van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (verder te noemen: BARD) de ten laste van eiseres gebleven noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling en verzorging vergoed. Bij besluit van 17 november 1998 is eiseres met toepassing van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder f van het BARD per 1 december 1998 eervol ontslag verleend. Bij besluit van 13 april 2000 is aan eiseres met ingang van 1 december 2000 een aanvullende uitkering toegekend als bedoeld in artikel 65 van het BARD.
Zoals de Centrale Raad van Beroep reeds in meerdere uitspraken heeft overwogen kan de vraag welk recht op schadevergoeding in een geval als het onderhavige voor de betrokkene uit zijn of haar dienstbetrekking voortvloeit niet worden beantwoord door rechtstreekse toepassing van een regel van burgerlijk recht.
In zijn uitspraak van 22 juni 2000 (TAR 2000,112) [LJN: AB0072 ECLI:NL:RBZWO:2001:AD8042] heeft de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van een zuiver schadebesluit als hier aan de orde echter wel aansluiting gezocht bij de regeling van de werkgeversaansprakelijkheid in artikel 7:658 BW en daartoe de volgende toetsingsnorm geformuleerd:
“Voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit de op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.”
Tussen partijen is niet in geding dat het eiseres overkomen ongeval niet het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van eiseres zelf.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij maatregelen treft om ongevallen, ontstaan door bijvoorbeeld een speelse grap of baldadigheid van een of meer van zijn ondergeschikten, te voorkomen. Hij heeft zich beroepen op een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin dit kennelijk is uitgesproken. Om deze reden wijst verweerder ook bij toepassing van de hiervoor weergegeven toetsingsnorm van de Centrale Raad van Beroep iedere aansprakelijkheid voor andere dan de reeds vergoede schade tengevolge van het eiseres overkomen ongeval van de hand. Rechtbank kan verweerder in deze redenering niet volgen. Zij stelt vast dat het ongeval is gebeurd tijdens een door verweerder georganiseerde sportdag, waaraan deelname verplicht was. De deelnemers en de gevormde teams bestonden uit zowel burger- als militaire ambtenaren, mannen en vrouwen, deels ongetraind en behorend tot diverse leeftijdscategorieën. De opzet van de sportdag was het versterken van de onderlinge banden. Er werd gelijktijdig door verschillende teams zowel binnen in de zaal als buiten op het sportveld gespeeld en de dag stond onder leiding van een sportinstructeur.
Zoals hiervoor is vermeld werd onder meer het spel wereldbal gespeeld met een zeer grote bal, waarmee kennelijk met dienstplichtig personeel reeds -negatieve- ervaring was opgedaan. Daar had men inmiddels besloten de bal te verzwaren met 150 liter water om te voorkomen dat de bal te gemakkelijk van de grond kwam en over mensen heen rolde. Tijdens de onderhavige sportdag voor niet dienstplichtig personeel, waar het deelnemersveld uiterst gemêleerd was en -althans voor een deel- ongetraind, is deze maatregel niet getroffen en is ook verder niet gebleken van enige andere voorzorgsmaatregel, zoals bijvoorbeeld een duidelijke waarschuwing van de deelnemers voor de risico’s verbonden aan het in en buiten de spelsituatie hanteren van de wereldbal. Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd is er dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een door verweerder in redelijkheid niet te voorzien en/of te voorkomen ongeval tengevolge van een “geintje” van een of meer van zijn ondergeschikten. Integendeel, door het spel “wereldbal” onderdeel te laten uitmaken van deze sportdag heeft verweerder een gevaarlijke situatie laten ontstaan, waarin voor de deelnemers een zeer reële kans bestond op ongevallen, zowel tijdens de wedstrijden als daarbuiten.
Verweerder heeft aldus niet voldaan aan zijn verplichting om de door eiseres in de uitoefening van haar werkzaamheden geleden schade te voorkomen en is derhalve als werkgever aansprakelijk voor deze schade. Beroep gegrond wegens ontberen deugdelijke motivering en vernietiging bestreden besluit.
Rechtbank voorziet vervolgens zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder aansprakelijk is voor - nog nader vast te stellen - schade tengevolge van het eiseres in ambtelijke dienstbetrekking overkomen ongeval.
De Staatssecretaris van defensie, verweerder.
mrs. J.J. Szauer-Bos, J..H.M. Hesseling, W.J.B. Cornelissen
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Meervoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 00/4800
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A e/v B, wonende te C, eiseres
en
de Staatssecretaris van Defensie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 17 maart 2000, nummerJURA/00/14372.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 7 oktober 1999 heeft verweerder afwijzend beslist op een verzoek van eiseres om erkenning van de aansprakelijkheid voor de gevolgen van een haar op 18 juni 1996 overkomen ongeval tijdens een van dienstwege georganiseerde sportdag.
Tegen dit besluit is op 27 oktober 1999 een bezwaarschrift ingediend.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is op 14 december 1999 een hoorzitting gehouden, waarbij eiseres in de gelegenheid is gesteld om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
Vervolgens is het bezwaarschrift bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op 19 april 2000 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.
Nadat een voorgenomen behandeling van het beroep ter zitting van 12 december 2000 op verzoek van de gemachtigde van eiseres was uitgesteld is het beroep op 18 september 2001 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen bijgestaan door H. Everts, werkzaam bij Internationaal schaderegeling- en expertisebureau schadetax B.V. te Hoogeveen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van Deele, werkzaam bij de Directie Personeel en Organisatie, afdeling Juridische Aaangelegenheden van de Koninklijke Landmacht.
3. Motivering
In geding is de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was tot 1 december 1998 bij verweerders ministerie werkzaam als medewerkster personeelszaken. Zij heeft op 18 juni 1996 deelgenomen aan de sportdag van [.. .] Eenheid [. . .].
Blijkens een interne mededeling d.d. 19 februari 1996 waren de geadresseerden van die mededeling, waaronder de afdeling waar eiseres werkzaam was, verplicht aan deze sportdag deel te nemen. Wie een medische mutatie had of om andere redenen niet mee kon doen, kon zich opgeven als scheidsrechter. De sportdag was opgebouwd uit zaalspelen, veldspelen, behendigheids- en vaardigheidswedstrijden. De sportdag werd gehouden in Z, deels in de zaal van de kazerne aldaar en deels buiten op het sportveld. De deelnemers waren tevoren ingedeeld in teams.
Het team waarvan eiseres deel uitmaakte speelde na de koffiepauze het spel "wereldbal". Een bal met een doorsnede van 2 meter moest vanuit het midden van het veld over de achterlijn van de tegenpartij worden geduwd. Per team namen 5 spelers aan dit spel deel.
Eiseres wenste aan dit spel niet deel te nemen en bleef langs de lijn toekijken. Nadat na ongeveer 5 minuten spelen twee van haar teamgenoten geblesseerd waren geraakt heeft zij als teamleider het spel laten staken en de tegenpartij een gewonnen partij toegekend. De blessures werden veroorzaakt door het van de grond komen van de bal, omdat aan twee kanten tegen de bal werd geduwd. Als de spelers dan kwamen te vallen, rolde de bal over hen heen, omdat de tegenpartij hen niet konden zien.
Vervolgens hebben de scheidsrechter en eiseres de bal naar een hoek van het speelveld gerold, waar ze nog even bleven praten. Tijdens dit gesprek is de bal door een of twee onbekend gebleven collega's van eiseres in beweging gebracht en raakte deze eiseres, die daardoor als het ware werd gelanceerd en met haar volle gewicht op haar linker schouder terecht kwam. Zij heeft daarbij haar opperarmbeen links vlak onder de kop gebroken. Eiseres is linkshandig.
Na aanvankelijk conservatieve behandeling werd in verband met verslechtering van de stand van de arm op 27 juli 1996 een operatie uitgevoerd. Nadien bleven pijnklachten en bij een arthroscopie in november 1997 bleek dat er sprake was van een posttraumatische kraakbeendegeneratie met enige degeneratieve afwijkingen van de schouderbladgewrichtskom.
Eiseres heeft getracht haar werkzaamheden te hervatten, doch dit is mislukt. Zij ontvangt inmiddels een uitkering krachtens de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 13 januari 1997 heeft de Commandant van [. . . ] Eenheid (hierna: de Commandant) vastgesteld dat het ongeval beschouwd dient te worden als dienstongeval en heeft hij conform artikel 64 van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (verder te noemen: BARD) de ten laste van eiseres gebleven noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling en verzorging vergoed.
Bij besluit van 17 november 1998 is eiseres met toepassing van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder f van het BARD per 1 december 1998 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 13 april 2000 is aan eiseres met ingang van 1 december 2000 een aanvullende uitkering toegekend als bedoeld in artikel 65 van het BARD.
3.1. Standpunt eiseres
Eiseres is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de door haar geleden schade tengevolge van onrechtmatig handelen van een (of meer) ambtenaren in dienst van verweerder. Tevens acht eiseres verweerder aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. Daarnaast verwijst eiseres naar een circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 27 januari 1997 inzake aansprakelijkheid van de overheid voor schade die ambtenaren lijden. Ten slotte is eiseres van oordeel dat de Commandant in zijn besluit van 13 januari 1997 verwachtingen heeft gewekt terzake van vergoeding van schade op grond waarvan verweerder gehouden moet worden geacht zijn aansprakelijkheid te erkennen.
3.2. Standpunt verweerder
Verweerder wijst aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW van de hand, omdat er naar zijn oordeel geen sprake van is dat een of meer van zijn onderge-schikten een onrechtmatige daad heeft begaan. Er is geen sprake geweest van opzet, doch van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Om deze laatste reden is verweerder van oordeel dat ook aan de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken geen aanspraak kan worden ontleend.
Aanspraak op grond van artikel 7: 658 BW wijst verweerder eveneens van de hand. Van verweerder kan niet worden verlangd dat hij maatregelen zou treffen om een ongeval als dit te voorkomen. Verwezen is naar een uitspraak van de rechtbank Groningen.
Aan het besluit van 27 januari 1997, dat uitsluitend ziet op vergoeding van schade op grond van artikel 64 BARD kunnen naar het oordeel van verweerder geen verwachtingen worden ontleend op vergoeding van andere dan de in dit artikel bedoelde schade.
3.3. Beoordeling van het beroep
De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geding de vraag ter beantwoording staat of eiseres aanspraak kan doen gelden op -nog nader vast te stellen- schade tengevolge van het haar in ambtelijke dienstbetrekking overkomen ongeval, voor zover deze niet reeds is vergoed c.q. nog kan worden vergoed op basis van het BARD en/of andere rechtspositionele voorschriften.
Zoals de Centrale Raad van Beroep reeds in meerdere uitspraken heeft overwogen kan de vraag welk recht op schadevergoeding in een geval als het onderhavige voor de betrokkene uit zijn of haar dienstbetrekking voortvloeit niet worden beantwoord door rechtstreekse toepassing van een regel van burgerlijk recht.
In zijn uitspraak van 22 juni 2000 (TAR 2000,112) [redactie: url('LJN AB0072',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=23812)] heeft de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van een zuiver schadebesluit als hier aan de orde echter wel aansluiting gezocht bij de regeling van de werkgeversaansprakelijkheid in artikel 7:658 BW en daartoe de volgende toetsingsnorm geformuleerd:
"Voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit de op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar."
Tussen partijen is niet in geding dat het eiseres overkomen ongeval niet het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van eiseres zelf.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij maatregelen treft om ongevallen, ontstaan door bijvoorbeeld een speelse grap of baldadigheid van een of meer van zijn ondergeschikten, te voorkomen. Hij heeft zich beroepen op een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin dit kennelijk is uitgesproken. Om deze reden wijst verweerder ook bij toepassing van de hiervoor weergegeven toetsingsnorm van de Centrale Raad van Beroep iedere aansprakelijkheid voor andere dan de reeds vergoede schade tengevolge van het eiseres overkomen ongeval van de hand.
De rechtbank kan verweerder in deze redenering niet volgen. Zij stelt vast dat het ongeval is gebeurd tijdens een door verweerder georganiseerde sportdag, waaraan deelname verplicht was. De deelnemers en de gevormde teams bestonden uit zowel burger- als militaire ambtenaren, mannen en vrouwen, deels ongetraind en behorend tot diverse leeftijdscategorieën. De opzet van de sportdag was het versterken van de onderlinge banden. Er werd gelijktijdig door verschillende teams zowel binnen in de zaal als buiten op het sportveld gespeeld en de dag stond onder leiding van een sportinstructeur.
Zoals hiervoor is vermeld werd onder meer het spel wereldbal gespeeld met een zeer grote bal, waarmee kennelijk met dienstplichtig personeel reeds - negatieve-ervaring was opgedaan. Daar had men inmiddels besloten de bal te verzwaren met 150 liter water om te voorkomen dat de bal te gemakkelijk van de grond kwam en over mensen heen rolde.
Tijdens de onderhavige sportdag voor niet dienstplichtig personeel, waar het deelnemersveld uiterst gemêleerd was en -althans voor een deel- ongetraind, is deze maatregel niet getroffen en is ook verder niet gebleken van enige andere voorzorgsmaatregel, zoals bijvoorbeeld een duidelijke waarschuwing van de deelnemers voor de risico's, verbonden aan het in en buiten de spelsituatie hanteren van de wereldbal.
Anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd is er dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een door verweerder in redelijkheid niet te voorzien en/of te voorkomen ongeval tengevolge van een "geintje" van een of meer van zijn ondergeschikten.
Integendeel, door het spel "wereldbal" onderdeel te laten uitmaken van deze sportdag heeft verweerder een gevaarlijke situatie laten ontstaan, waarin voor de deelnemers een zeer reële kans bestond op ongevallen, zowel tijdens de wedstrijden als daarbuiten.
Verweerder heeft aldus niet voldaan aan zijn verplichting om de door eiseres in de uitoefening van haar werkzaamheden geleden schade te voorkomen en is derhalve als werkgever aansprakelijk voor deze schade.
Het bestreden besluit, waarbij verweerder zijn eerdere weigering om de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het eiseres overkomen ongeval te erkennen heeft gehandhaafd, ontbeert derhalve een deugdelijke motivering en kan om deze reden geen stand houden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Nu rechtens slechts één beslissing mogelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder aansprakelijk is voor - nog nader vast te stellen- schade tengevolge van het eiseres in ambtelijke dienstbetrekking overkomen ongeval, voor zover deze niet reeds is vergoed c.q. nog kan worden vergoed op basis van het BARD en/of andere rechtspositionele voorschriften.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen die eiseres in verband met de behandeling van het beoep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2000;
verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 oktober 1999 gegrond;
herroept het besluit van 7 oktober 1999;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van 17 maart 2000;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad f 225,- vergoedt, te betalen aan eiseres;
veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op f 1420,-.
Gewezen door mw. mr. J.J. Szauer-Bos voorzitter, mr.J.H.M. Hesseling en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2001 in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op