Raad van State, 21-09-2011, BT2133, 201100979/1/H2
Raad van State, 21-09-2011, BT2133, 201100979/1/H2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 21 september 2011
- Datum publicatie
- 21 september 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2011:BT2133
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BO6813, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201100979/1/H2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Uitspraak
201100979/1/H2.
Datum uitspraak: 21 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2010 in zaak nr. 08/4595 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het college het besluit van 16 september 2008 ingetrokken en het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 16 september 2009 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 25 augustus 2009 ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die luidde ten tijde van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om zodanige schadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "De Ruy" en "Oostvoorne Dorp" bij hem opgekomen schade. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het gedeelte van zijn pand dat als kantoorruimte in gebruik is niet bij de planvergelijking hoefde te betrekken.
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat bij het schatten van de waardevermindering in beginsel de gehele onroerende zaak dient te worden betrokken, maar onder omstandigheden de waardevermindering van een deel van de onroerende zaak afzonderlijk kan worden bepaald, teneinde tot een billijke schadevergoeding te komen.
Op het perceel rust de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. Het is bestemd voor maatschappelijke voorzieningen of instellingen, waarbij bouw van een woning mogelijk is. Het is niet toegestaan het gehele object in gebruik te hebben als woning.
Nu de onroerende zaak is gesplitst in appartementsrechten, de kantoorruimte een eigen kadastrale aanduiding kent en een eigen entree en voor en na de planwijziging in gebruik is genomen en gehouden ten behoeve van de onderneming van [appellant], heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college op advies van de stichting Stichting advies onroerende zaken (hierna: de SAOZ) bij het bepalen van de waardevermindering onder die omstandigheden de beide delen van de onroerende zaak afzonderlijk mocht beoordelen, als het heeft gedaan. Voor zover [appellant] stelt dat de kantoorruimte als woonruimte gebruikt kan worden en de woonruimte als kantoorruimte, heeft hij daarbij geen belang, nu het grotere planologisch nadeel zich heeft voorgedaan aan de zijde van het object, waar thans de woonruimte is, zodat de schade vanwege het planologisch nadeel geringer is, wanneer de woonruimte als kantoorruimte in gebruik wordt genomen.
De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het college zich op advies van de SAOZ op het standpunt heeft mogen stellen dat de waarde van bedrijfsmatige objecten doorgaans niet in van belang zijnde mate door factoren als uitzicht, schaduw en privacy nadelig wordt beïnvloed, zodat het gevolg van de planologische wijziging voor de waarde van de kantoorruimte verwaarloosbaar is, gelet op de ligging van de ruimte ten opzichte van het gebied, waar een toename en/of wijziging van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden plaatsvindt.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige, nu het college naar aanleiding van het door deze uitgebrachte rapport het besluit van 16 september 2008 heeft ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010 in zaak nr. 200903615/1/H2) overwogen dat bij de toepassing van artikel 49 WRO aanleiding kan bestaan om een bijdrage in de kosten van een ingeschakelde deskundige toe te kennen, indien het inschakelen van de desbetreffende deskundige redelijkerwijs noodzakelijk was om tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen. Het door [appellant] in beroep overgelegde rapport van de deskundige De Lorijn van 16 februari 2009 heeft tot het intrekken van het besluit van 16 september 2008 geleid, omdat de SAOZ het bestemmingsplan "Dorpsgebied Oostvoorne" in plaats van "Oostvoorne Dorp" in haar advies heeft betrokken. Herbeoordeling door de SAOZ heeft evenwel niet geleid tot het oordeel dat het planologisch nadeel dat [appellant] lijdt groter is. Het rapport is derhalve op de vaststelling van de waardebepaling niet van invloed geweest. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten van het inschakelen van de deskundige terecht afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011
362.