Home

Raad van State, 04-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3386, 201410634/1/A4

Raad van State, 04-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3386, 201410634/1/A4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
4 november 2015
Datum publicatie
4 november 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2015:3386
Zaaknummer
201410634/1/A4
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college geweigerd om aan NPG omgevingsvergunning eerste fase (milieu) te verlenen voor de oprichting van een biogasinstallatie aan de Avebe-weg 1 te Foxhol.

Uitspraak

201410634/1/A4.

Datum uitspraak: 4 november 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de onderlinge waarborgmaatschappij AVEBE U.A., gevestigd te Veendam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2014 in zaken nrs. 14/1117 en 14/1118 in het geding tussen:

de naamloze vennootschap NPG Groningen N.V. en AVEBE

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college geweigerd om aan NPG omgevingsvergunning eerste fase (milieu) te verlenen voor de oprichting van een biogasinstallatie aan de Avebe-weg 1 te Foxhol.

Bij uitspraak van 18 november 2014 heeft de rechtbank het door NPG en AVEBE daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben NPG en AVEBE hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellant A] hebben een verweerschrift ingediend.

NPG heeft het door haar ingestelde hoger beroep ingetrokken.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben AVEBE en het college van gedeputeerde staten van Groningen een nadere schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2015, waar AVEBE, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Schiphol, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.D. van Laar, A. Hofstee, werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, en F.J.H. IJpelaar, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant A] heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven incidenteel beroep in te stellen tegen het hoger beroep van NPG en AVEBE. Nu in dit verweerschrift geen gronden zijn aangevoerd tegen de in hoger beroep aangevallen uitspraak van de rechtbank, is het verweerschrift niet mede aan te merken als een incidenteel hogerberoepschrift als bedoeld in artikel 8:110 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

2. AVEBE is eigenaresse van het perceel Avebe-weg 1 te Foxhol (hierna: het perceel). Zij is met NPG overdracht van een gedeelte van dit perceel overeengekomen, onder de voorwaarde dat een omgevingsvergunning zou worden verleend voor de oprichting van een biogasinstallatie op dit perceelsgedeelte. NPG heeft bij het college de betreffende aanvraag om omgevingsvergunning eerste fase ingediend. Bij het in beroep bestreden besluit heeft het college deze omgevingsvergunning aan NPG geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de cumulatieve geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein waarop het perceel is gelegen op woningen aan de nabijgelegen Klaas Nieboerweg de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschrijdt. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze woningen niet zijn gelegen binnen datzelfde gezoneerde industrieterrein zoals aangewezen in het bij Koninklijk Besluit van 27 augustus 1991 vastgestelde zonebesluit.

NPG en AVEBE hebben beide beroep bij de rechtbank ingesteld tegen dit besluit. Tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij deze beroepen ongegrond zijn verklaard, hebben zij beide hoger beroep ingesteld. Bij brief van 2 juni 2015 heeft NPG haar hoger beroep ingetrokken omdat het overeenstemming heeft bereikt met het college, waardoor zij het geschil tussen haar en het college als beëindigd beschouwt. NPG heeft dan ook niet langer het voornemen om de biogasinstallatie waarvoor omgevingsvergunning is geweigerd op te richten. AVEBE heeft haar beroep gehandhaafd.

3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. AVEBE stelt zich op het standpunt dat de rechtbank haar terecht als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb heeft aangemerkt, omdat zij een eigen belang heeft dat deels tegengesteld is aan dat van NPG. Daartoe voert zij aan dat het in beroep bestreden besluit tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning haar rechtstreeks in haar belang als eigenaresse van de grond raakt, nu als gevolg van dat besluit de met NPG gesloten overeenkomst onder voorwaarde is ontbonden en NPG niet meer gehouden is tot naleving daarvan. Zij stelt daaruit voortvloeiende schade te willen verhalen op het college. Zij voert verder aan dat zij wordt aangetast in haar eigendomsbelang en haar recht op bescherming van eigendom, doordat met het in beroep aangevochten besluit, indien dat onherroepelijk wordt, de daarin aangenomen geluidssituatie in rechte komt vast te staan, waardoor de gebruiksmogelijkheden van het perceel voor AVEBE en potentiële kopers worden beperkt. Ook stelt AVEBE belang te hebben bij realisatie van de biogasinstallatie, nu deze een geluidsafscherming kan vormen tussen de naastgelegen inrichting van AVEBE en geluidsgevoelige objecten. Tot slot acht AVEBE inhoudelijke behandeling van haar hoger beroep geraden met het oog op effectieve geschilbeslechting.

3.3. Het besluit tot weigering van de door NPG gevraagde omgevingsvergunning richt zich uitsluitend tot NPG. Met dit besluit komt slechts jegens haar in rechte vast te staan dat de oprichting van de biogasinstallatie, zoals door haar aangevraagd, niet wordt vergund. Dit besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overweging dat de woningen aan de Klaas Nieboerweg geen deel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein waarop ook het perceel is gelegen, hebben voor AVEBE geen rechtsgevolg en brengen geen verandering in het zonebesluit. Met het in beroep bestreden besluit komt derhalve, ook wanneer dat onherroepelijk is, jegens AVEBE niet in rechte vast te staan dat de woningen aan de Klaas Nieboerweg geen deel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein, als gevolg waarvan voor deze woningen moet worden uitgegaan van een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Anders dan in de uitspraken waarop AVEBE zich in dit verband beroept, te weten de uitspraken van de Afdeling van 14 september 2005 in zaak nr. 200410527/1 en van 21 november 2007 in zaak nr. 200702439/1, wordt AVEBE door dat besluit dan ook niet in haar eigendomsrecht of enig ander recht aangetast. Hierbij is nog van belang dat het besluit van het college er niet aan in de weg staat dat AVEBE, dan wel een derde, een eigen aanvraag om omgevingsvergunning bij het college kan indienen. Indien het college die omgevingsvergunning weigert op dezelfde gronden als waarop het aan NPG gerichte weigeringsbesluit steunt, kan AVEBE, dan wel die derde, daartegen rechtsmiddelen aanwenden. Gelet hierop biedt het betoog in zoverre geen grond voor het oordeel dat het belang van AVEBE rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot weigering van de door NPG gevraagde omgevingsvergunning.

3.4. Eventuele financiële schade door de ontbinding van de met NPG gesloten overeenkomst als gevolg van het weigeringsbesluit betreft een belang dat uitsluitend voortvloeit uit die contractuele relatie en levert daarom voor AVEBE evenmin een rechtstreeks belang, maar slechts een afgeleid belang op. In de uitspraken waarop AVEBE zich in dit verband beroept, te weten de uitspraken van de Afdeling van 17 mei 2006 in zaak nr. 200506646/1 en van 17 december 2008 in zaak nr. 200801531/1 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 1998 in zaak nr. 95/8643 AW (www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7600) vloeiden de financiële gevolgen waaraan werd ontleend dat de appellant belanghebbende was niet uitsluitend voort uit een contractuele relatie. In de uitspraak in zaak nr. 200506646/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het belang van de eigenaar van een aan een voetbalvereniging verhuurd clubgebouw, met daarin kleedkamers, rechtstreeks is betrokken bij het besluit waarbij de verlening van een exploitatiesubsidie aan de voetbalvereniging voor de bouw van nieuwe kleedkamers en de renovatie van bestaande kleedruimten is ingetrokken. In die zaak was de appellant niet slechts eigenaar van het betrokken perceel, maar eigenaar van het clubgebouw waarop het bestreden besluit betrekking had. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De hiervoor vermelde uitspraken geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat AVEBE een rechtstreeks belang bij het weigeringsbesluit heeft.

3.5. Voor zover AVEBE, zoals zij stelt, had kunnen profiteren van de geluidsafschermende functie van de biogasinstallatie, levert dat evenmin een rechtstreeks belang op. De door AVEBE genoemde uitspraak van 26 juli 2006 in zaak nr. 200508295/1 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. In die zaak is een natuurlijke persoon, die niet de aanvrager was van de in geding zijnde ontheffing van een kapverbod, toch als belanghebbende aangemerkt, omdat hij overlast van de betreffende boom ondervond. Voor de kap daarvan was hij afhankelijk van de kap van de boom door de eigenaar en van toewijzing van diens aanvraag om ontheffing. Dat kan niet gelijk worden gesteld met het profiteren van het realiseren van de door NPG aangevraagde biogasinstallatie als hier gesteld. Het door AVEBE bedoelde voordeel kan evenzeer door haar worden bereikt door zelf een vergunning aan te vragen voor een bouwwerk met een geluidsafschermende functie.

3.6. Gelet op het voorgaande is AVEBE geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bij het besluit van het college van 28 januari 2014. De rechtbank heeft het beroep van AVEBE dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht.

3.7. De Afdeling ziet geen aanleiding om vanuit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting niettemin over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de door AVEBE aangevoerde hogerberoepsgronden.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van AVEBE ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van AVEBE tegen het besluit van het college van 28 januari 2014 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2014 in zaken nrs. 14/1117 en 14/1118, voor zover daarbij het beroep van AVEBE ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van AVEBE niet-ontvankelijk;

IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan de onderlinge waarborgmaatschappij AVEBE U.A. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Roessel

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015

457-727.