Raad van State, 16-05-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509, 201708910/1/V1
Raad van State, 16-05-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509, 201708910/1/V1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 16 mei 2018
- Datum publicatie
- 16 mei 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2018:1509
- Zaaknummer
- 201708910/1/V1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft de staatssecretaris voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Uitspraak
Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht. 201708910/1/V1.
Datum uitspraak: 16 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2017 in zaak nr. 17/12258 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft de staatssecretaris voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2018, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en mr. J.E.J. ten Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De vreemdeling is, naar gesteld, geboren op 1 juli 1993 en heeft, naar gesteld, de Eritrese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij de referent, met wie zij stelt in Eritrea kerkelijk te zijn gehuwd. De referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend krachtens artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Besluit
3. Omdat de staatssecretaris de vreemdeling niet heeft toegerekend dat zij geen officiële documenten heeft overgelegd om haar identiteit en de gestelde gezinsband aan te tonen, heeft hij haar een identificerend gehoor aangeboden. De vreemdeling heeft gebruikgemaakt van dit aanbod.
De staatssecretaris heeft de aanvraag onder verwijzing naar paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 afgewezen. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling weliswaar een doopakte en een kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd die waarschijnlijk authentiek zijn, maar haar identiteit en de feitelijke gezinsband niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat een doopakte de identiteit en de gestelde feitelijke gezinsband niet kan bewijzen. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat een kerkelijke huwelijksakte evenmin de gestelde feitelijke gezinsband kan bewijzen omdat de beoordeling van de feitelijke gezinsband los staat van de vraag of een huwelijk al dan niet rechtsgeldig is. Volledigheidshalve heeft hij erop gewezen dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij en de referent een rechtsgeldig huwelijk hebben. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet de in het Algemeen ambtsbericht Eritrea van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 februari 2017 (hierna: het ambtsbericht 2017) beschreven procedure heeft gevolgd en dus geen huwelijksverklaring als bedoeld in artikel 10:31, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) heeft overgelegd.
3.1. In het ambtsbericht 2017 is het volgende vermeld (blz. 25-26).
"Huwelijksakte
In Eritrea vinden huwelijken plaats op traditionele wijze, voor de orthodoxe of katholieke kerk of in de moskee. In Asmara kan men bij de burgerlijke stand een burgerlijk huwelijk sluiten. Religieuze aktes worden door de autoriteiten niet erkend als officiële huwelijksaktes, maar wel gebruikt als brondocumenten om een huwelijk te laten registreren bij de burgerlijke stand. […]
Kerkelijk huwelijk
Voor de registratie van een kerkelijk huwelijk bij de burgerlijke stand is eerst de registratie in het familieregister van de Kebabi-autoriteiten vereist. Daarvoor dient men de kerkelijke huwelijksakte te overleggen. Het Kebabi-kantoor stelt een ‘overdrachtsbrief’ op ten behoeve van het Sub-Zoba-kantoor met alle relevante gegevens. Deze brief moet door vier huwelijksgetuigen worden ondertekend. Ten behoeve van de registratie in de digitale databank op het Sub-Zoba-kantoor moet het echtpaar de ’overdrachtsbrief’ van de Kebabi-autoriteiten overleggen alsmede de identiteitskaarten, de residence cards en de geboorteakten van het echtpaar. Deze documenten respectievelijk kopieën daarvan worden in een dossier gevoegd dat op het kantoor van de Sub-Zoba gearchiveerd wordt. Buiten de Zoba Maekel worden de gegevens met de hand in het huwelijksregister geregistreerd, de huwelijksakte wordt door het Sub-Zoba-kantoor afgegeven. Het echtpaar ontvangt in Asmara een uitdraai van de huwelijksregistratie in de digitale databank. Op basis van dit document geeft de burgerlijke stand van de gemeente Asmara de huwelijksakte af."
3.2. Ten slotte heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling en de referent op essentiële punten tegenstrijdig hebben verklaard over hun gestelde gezinsband, onder meer over hun ontmoeting en de periode waarin zij hebben samengewoond. Hij heeft de vreemdeling tegengeworpen dat de referent heeft verklaard dat hij haar voor het eerst heeft ontmoet tijdens de verloving, drie maanden vóór het huwelijk, terwijl de vreemdeling heeft verklaard dat zij de referent voor het eerst heeft ontmoet tijdens de afname van een bloedtest, een maand vóór het huwelijk, en dat geen verlovingsceremonie heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat de referent heeft verklaard dat hij twee jaar met haar heeft samengewoond bij zijn grootvader terwijl de vreemdeling heeft verklaard dat zij één maand met de referent in het huis van zijn ouders heeft gewoond en één maand in het huis van de grootvader van de referent maar zonder de grootvader.
Bij de rechtbank ingediend verweerschrift
4. De staatssecretaris heeft in het bij de rechtbank ingediende verweerschrift (hierna: het verweerschrift) meegedeeld dat hij het volgen van de onder 3.1. weergegeven procedure niet langer stelt als constitutief vereiste voor het huwelijk. Verder heeft hij meegedeeld dat dit onverlet laat dat de vreemdeling haar identiteit en haar huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft erop gewezen dat hij de vreemdeling niet heeft toegerekend dat zij geen officiële documenten heeft overgelegd, dat hij haar is tegemoetgekomen in haar bewijslast door haar en de referent in de gelegenheid te stellen hun huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken en dat zij hierin, gelet op de door haar en de referent afgelegde tegenstrijdige verklaringen, niet is geslaagd.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat zij het besluit en het verweerschrift aldus leest dat de staatssecretaris niet betwist dat de referent en de vreemdeling kerkelijk met elkaar zijn gehuwd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het huwelijk van de vreemdeling geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris niet heeft toegelicht waarom de vreemdeling niet heeft voldaan aan de in artikel 10:31, vierde lid, van het BW gestelde vereisten, welke documenten de vreemdeling moet overleggen en welke Eritrese autoriteiten deze documenten verstrekken. De rechtbank is de staatssecretaris niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de vreemdeling is tegemoetgekomen in haar bewijslast door haar en de referent in de gelegenheid te stellen hun huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vraag of het huwelijk een rechtsgeldig huwelijk is, bepalend is voor het beoordelingskader, te weten of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zij een echtgenoot is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, of dat zij een partner is als bedoeld in onderdeel b, van deze bepaling en dat het volgen van voormeld standpunt van de staatssecretaris zou leiden tot het vervallen van dit onderscheid.
Grieven
6. In de grieven bestrijdt de staatssecretaris deze overwegingen van de rechtbank. Hij voert aan dat de rechtbank zijn in het besluit en het verweerschrift neergelegde standpunten onjuist heeft geïnterpreteerd omdat hij hierin wel heeft betwist dat de vreemdeling en de referent kerkelijk met elkaar zijn gehuwd. Daarnaast voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet van de vreemdeling heeft geëist dat zij alsnog officiële Eritrese documenten overlegt. Verder voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling haar huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt omdat hij hieraan ten grondslag heeft gelegd dat het overleggen van een kerkelijke huwelijksakte hiervoor onvoldoende is en dat de vreemdeling en de referent tegenstrijdig hebben verklaard over hun gestelde gezinsband. De staatssecretaris wijst erop dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat hij de vreemdeling en de referent heeft tegengeworpen dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Ten slotte wijst de staatssecretaris erop dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door hem geboden gelegenheid om een huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken, niet wegneemt dat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 van toepassing is en dat hij dergelijke verklaringen betrekt bij zijn beoordeling of die vreemdeling een echtgenoot is als bedoeld in deze bepaling.
Toelichting staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling
7. De staatssecretaris heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij voor het aantonen van de identiteit van een vreemdeling en de gestelde familierelatie met een referent primair officiële documenten eist. Voor het aantonen van de identiteit eist hij specifiek daarvoor bestemde documenten zoals een paspoort of een identiteitskaart. Als bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie aanvaardt hij in beginsel geboorteakten en huwelijksakten, mits die zijn opgenomen in het register van de burgerlijke stand van het desbetreffende land.
Indien een vreemdeling stelt een bepaald officieel document niet te kunnen overleggen, eist de staatssecretaris dat hij dit aannemelijk maakt. De staatssecretaris beoordeelt aan de hand van verklaringen van die vreemdeling, eventuele bewijsstukken, en informatie over de algemene situatie in het desbetreffende land of die vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. De staatssecretaris heeft hiertoe gewezen op artikel 1.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en paragraaf C1/4.4.6 van de Vc 2000, zoals luidend met ingang van 1 januari 2018 (WBV 2017/14, onderdeel W; Stcrt. 2017, nr. 70919).
7.1. In aanvulling hierop heeft de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hetgeen onder 7. is vermeld, nog steeds geldt maar dat hij recent het beoordelingskader voor nareisaanvragen als volgt heeft gewijzigd.
Als een vreemdeling geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit of de gestelde familierelatie met een referent aan te tonen, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde identiteit of familierelatie aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris doet dit nu ongeacht of die vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert. Hij heeft hiervoor gewezen op zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354). Volgens deze brief is dit aangepaste beoordelingskader van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen, waaronder aanvragen in zaken waarin hoger beroep is ingesteld. Dit kan ertoe leiden dat de staatssecretaris een aanvullende motivering geeft op een besluit of een besluit intrekt om na nader onderzoek opnieuw een besluit te nemen.
Verder heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij nu ook aanvullend onderzoek kan aanbieden in de situatie dat een vreemdeling geen officiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd zonder aannemelijk te hebben gemaakt dat hij dergelijke documenten niet kan overleggen en dus niet in bewijsnood verkeert ten aanzien van de gestelde familierelatie. De staatssecretaris eist voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in deze situatie in de eerste plaats dat die vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. In de tweede plaats eist de staatssecretaris dat hij de identiteit van die vreemdeling kan vaststellen of aannemelijk achten. Een vreemdeling die geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd, moet daarom aannemelijk maken dat hij dergelijke identiteitsdocumenten niet kan overleggen of substantieel bewijs in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit is immers een basisvereiste voor verlening van een mvv, aldus de staatssecretaris, omdat hij onder meer moet beoordelen of de desbetreffende vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en of artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
In geval van een contra-indicatie ziet de staatssecretaris evenwel af van het aanbieden van aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld als een vreemdeling een Eritrese kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd en heeft gesteld dat hij geen bewijs van inschrijving in het register van de Eritrese burgerlijke stand kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven, maar eerder heeft verklaard dat zijn huwelijk wel is ingeschreven.
Een aanvullend onderzoek als hier bedoeld kan een identificerend gehoor zijn, bijvoorbeeld om gestelde huwelijkspartners in de gelegenheid te stellen hun huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken, of - indien het een biologisch kerngezin betreft - DNA-onderzoek.
Het overleggen van één onofficieel document is in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie, aldus de staatssecretaris. Hij beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen.
7.2. Verder heeft de staatssecretaris op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij een huwelijk beschouwt als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk als zo'n huwelijk als rechtsgeldig wordt aangemerkt volgens de wetgeving van het land waar het is gesloten. In dat geval beoordeelt hij of de desbetreffende vreemdeling een echtgenoot is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. In de situatie dat een huwelijk volgens de wetgeving van het desbetreffende land niet als rechtsgeldig wordt aangemerkt, beoordeelt de staatssecretaris of de desbetreffende vreemdeling een partner is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Dat een kerkelijk huwelijk volgens de Eritrese wetgeving rechtsgeldig is en dat het dan, gelet op artikel 10:31 van het BW, in Nederland rechtsgeldig is, neemt niet weg dat de desbetreffende vreemdeling het bestaan ervan moet bewijzen, aldus de staatssecretaris. Voorts heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij geen legalisatie eist van een Eritrese kerkelijke huwelijksakte en dat hij de hierop vermelde gegevens niet laat verifiëren door diplomatieke of consulaire ambtenaren. Hij heeft erop gewezen dat Nederland geen ambassade heeft in Eritrea. Omdat Eritrese kerkelijke huwelijksakten in verschillende vormen voorkomen, eist hij dat de desbetreffende vreemdeling een bewijs overlegt van inschrijving van zijn huwelijk in het register van de Eritrese burgerlijke stand. Hij heeft erop gewezen dat de Eritrese autoriteiten, gelet op de in het ambtsbericht 2017 beschreven procedure, voor inschrijving van een kerkelijk huwelijk in het register van de burgerlijke stand zelf ook meer eisen dan het overleggen van een kerkelijke huwelijksakte. De staatsecretaris is echter in beginsel bereid aanvullend onderzoek aan te bieden als een vreemdeling een Eritrese kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd zonder een bewijs van inschrijving als hiervoor bedoeld, als die vreemdeling consistent heeft verklaard dat hij zo'n bewijs niet kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven. Die vreemdeling moet dan wel voldoen aan de voor aanvullend onderzoek gestelde vereisten, zoals weergegeven onder 7.1.
Volgorde van behandeling
8. De Afdeling zal eerst, in het licht van artikel 10:31 van het BW, uiteenzetten of en in hoeverre een kerkelijke huwelijksakte geldt als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk. Daarna zal de Afdeling ingaan op het gewijzigde beoordelingskader, zoals de staatssecretaris dat op de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht. Ten slotte volgt de bespreking van de grieven.
Kerkelijke huwelijksakte en bewijs van een rechtsgeldig huwelijk
9. Gelet op de toelichting van de staatssecretaris, erkent hij dat een kerkelijk huwelijk in Eritrea rechtsgeldig is en beschouwt hij een Eritrese kerkelijke huwelijksakte als een onofficieel document dat op zichzelf onvoldoende is om een huwelijk aannemelijk te maken.
Dat de staatssecretaris erkent dat een kerkelijk huwelijk in Eritrea rechtsgeldig is, betekent dat een Eritrese kerkelijke huwelijksakte voor de staatssecretaris een door een bevoegde autoriteit afgegeven huwelijksverklaring is als bedoeld in artikel 10:31, vierde lid, van het BW. Het overleggen van zo'n huwelijksverklaring leidt ertoe dat het desbetreffende huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn. Dit betekent echter niet dat de staatssecretaris een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document zonder meer moet beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk, gelet op het volgende.
Artikel 10:31, vierde lid, van het BW geeft uitvoering aan artikel 10 van het Verdrag inzake de voltrekking en erkenning van huwelijken (Kamerstukken II 2009/10, nr. 32 137, blz. 33). Artikel 10:31, vierde lid, van het BW staat, evenals artikel 10 van voormeld verdrag, er niet aan in de weg dat de staatssecretaris kan onderzoeken of een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document authentiek is, dus of het door de daartoe bevoegde autoriteiten is afgegeven en op de daarvoor vereiste wijze is opgemaakt. Artikel 10:31, vierde lid, van het BW betreft immers alleen de vraag op welke wijze het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk kan worden bewezen, te weten door het overleggen van een huwelijksverklaring van een bevoegde autoriteit, en niet de vraag of een als huwelijksverklaring overgelegd document als authentiek kan worden aanvaard (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8578).
Omdat artikel 10:31, vierde lid, van het BW alleen de vraag betreft op welke wijze het bestaan van een huwelijk kan worden bewezen, staat deze bepaling er evenmin aan in de weg dat de staatssecretaris in geval van twijfel over de juistheid van de inhoud van een als huwelijksverklaring overgelegd document, de daarin als feiten vermelde gegevens kan verifiëren of laten verifiëren. Aan de hand van de uitkomsten van dat verificatieonderzoek kan de staatssecretaris beoordelen of dat document kan dienen als bewijs van het door de desbetreffende vreemdeling gestelde huwelijk (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ9959).
Gewijzigd beoordelingskader
10. Het gewijzigde beoordelingskader, zoals weergegeven onder 7.1, is niet bij besluit vastgesteld en dus niet omgezet in beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling ziet het gewijzigde beoordelingskader daarom als een nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. Als de staatssecretaris zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op overgelegde officiële en onofficiële documenten en afgelegde verklaringen, niet voor inwilliging in aanmerking komt.
10.1. Dat een document als authentiek kan worden aanvaard, kan het resultaat zijn van legalisatie. Dat van de juistheid van de inhoud van een document mag worden uitgegaan, kan de uitkomst zijn van verificatie.
Zoals volgt uit de toelichting van de staatssecretaris eist hij geen legalisatie van een als Eritrese kerkelijke huwelijksakte overlegd document en laat hij de hierop vermelde gegevens niet verifiëren door diplomatieke of consulaire ambtenaren. Wel eist hij een bewijs van inschrijving van een kerkelijk huwelijk in het register van de Eritrese burgerlijke stand om op die manier een officiële bevestiging te verkrijgen van zo'n huwelijk. De Afdeling acht dit niet onredelijk omdat uit de onder 3.1. weergegeven informatie volgt dat de Eritrese autoriteiten religieuze huwelijksakten niet erkennen als officiële huwelijksakten maar wel gebruiken als brondocumenten om een huwelijk te laten registreren bij de burgerlijke stand en omdat artikel 10:31, vierde lid, van het BW er niet aan in de weg staat dat de staatssecretaris kan beoordelen of een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document kan dienen als bewijs van het door de desbetreffende vreemdeling gestelde huwelijk.
Zoals volgt uit de toelichting van de staatssecretaris is hij evenwel in beginsel bereid aanvullend onderzoek aan te bieden als een vreemdeling die een Eritrese kerkelijke huwelijksakte heeft overgelegd, consistent heeft verklaard dat hij geen bewijs van inschrijving van zijn huwelijk kan overleggen omdat zijn huwelijk niet is ingeschreven in het register van de Eritrese burgerlijke stand. Als die vreemdeling voldoet aan de vereisten voor aanvullend onderzoek, stelt de staatssecretaris hem en de desbetreffende referent in de gelegenheid hun huwelijk aannemelijk te maken door middel van verklaringen. De Afdeling acht dit evenmin onredelijk omdat de staatssecretaris hun hiermee tegemoetkomt in hun bewijslast en omdat artikel 10:31, vierde lid, van het BW er niet aan in de weg staat dat de staatssecretaris op deze manier kan onderzoeken of de inhoud van een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document juist is.
Beoordeling grieven
11. Uit de inhoud van het verweerschrift, zoals weergegeven onder 4., volgt dat de staatssecretaris zijn standpunt dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zij en de referent een rechtsgeldig huwelijk hebben omdat zij de onder 3.1. weergegeven procedure niet heeft gevolgd, in beroep heeft laten vallen. Ook volgt hieruit dat de staatssecretaris zich op het standpunt is blijven stellen dat de vreemdeling met de door haar overgelegde documenten en de door haar en de referent afgelegde verklaringen haar huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt. Gelet hierop voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank zijn in het besluit en het verweerschrift neergelegde standpunten onjuist heeft geïnterpreteerd en niet heeft onderkend dat hij niet van de vreemdeling heeft geëist dat zij alsnog officiële Eritrese documenten overlegt.
Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling haar huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt omdat hij hieraan ten grondslag heeft gelegd dat het overleggen van een kerkelijke huwelijksakte hiervoor onvoldoende is en dat de vreemdeling en de referent tegenstrijdig hebben verklaard over hun gestelde gezinsband. De rechtbank heeft immers, gelet op hetgeen onder 10.1. is overwogen, niet onderkend dat artikel 10:31, vierde lid, van het BW er niet aan in de weg staat dat de staatssecretaris kan beoordelen of een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document kan dienen als bewijs van een huwelijk en dat hij, in geval van twijfel over de inhoud van een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document, de juistheid daarvan kan onderzoeken. De rechtbank heeft dan ook niet onderkend dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling met de door haar overgelegde kerkelijke huwelijksakte, haar huwelijk niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris voert eveneens terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 er niet aan in de weg staat dat hij de vreemdeling, wie hij niet heeft toegerekend dat zij geen officiële documenten heeft overgelegd, is tegemoetgekomen in haar bewijslast door haar en de referent in de gelegenheid te stellen om hun huwelijk door middel van verklaringen aannemelijk te maken. Ten slotte voert de staatssecretaris dan ook eveneens terecht aan dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat hij de vreemdeling en de referent heeft tegengeworpen dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, welke tegenstrijdigheden de vreemdeling in beroep niet heeft weersproken.
De grieven slagen.
Conclusie
12. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
13. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2017 in zaak nr. 17/12258;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verheij w.g. De Keizer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018
716. BIJLAGE
Internationaal recht
Verdrag inzake de voltrekking en erkenning van huwelijken
Artikel 10
Wanneer een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, wordt het huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn tot het tegendeel is bewezen.
Nationale regelgeving
BW
Artikel 10:27
Deze afdeling geeft uitvoering aan het op 14 maart 1978 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Trb. 1987, 137). Zij is van toepassing […] op de erkenning in Nederland van in het buitenland voltrokken huwelijken. Zij is niet van toepassing op de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Artikel 10:31
1 Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.
2 Een buiten Nederland ten overstaan van een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk dat voldoet aan de vereisten van het recht van de staat die die ambtenaar vertegenwoordigt, wordt als rechtsgeldig erkend tenzij die voltrekking in de staat waar zij plaatsvond niet was toegestaan.
3 Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder recht mede begrepen de regels van internationaal privaatrecht.
4 Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Vw 2000
Artikel 29
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2 Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin; […]
Vc 2000
Paragraaf C2/4.1
Feitelijke gezinsband
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. […]
Huwelijk en partnerschap
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.
Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten is geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame, exclusieve relatie. […]