Home

Raad van State, 31-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:342, 201707085/1/A2

Raad van State, 31-01-2018, ECLI:NL:RVS:2018:342, 201707085/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 januari 2018
Datum publicatie
31 januari 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:342
Zaaknummer
201707085/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor 2015 op € 1478,00 gesteld.

Uitspraak

201707085/1/A2.

Datum uitspraak: 31 januari 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2017 in zaak nr. 16/3508 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag voor 2015 op € 1478,00 gesteld.

Bij besluit van 19 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft huurtoeslag aangevraagd voor de woning op het adres [locatie] te Amstelveen. Bij besluit van 21 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot toegekend van € 3548,00. Bij het besluit van 21 november 2015, gehandhaafd bij het besluit van 19 april 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien naar € 1478,00, en een bedrag van € 2070,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat, volgens de basisregistratie personen (BRP), [persoon], in de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 december 2015, op hetzelfde adres als [appellant] stond ingeschreven. Het gezamenlijke inkomen van [appellant] en [persoon] was te hoog om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat vast staat dat [persoon] in de relevante periode in de BRP stond ingeschreven op het woonadres van [appellant]. [appellant] is uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld een procedure bij de gemeente Amstelveen af te wachten en zodoende nadere bewijsstukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat sprake was van een onjuiste inschrijving van [persoon] op zijn adres. [appellant] heeft, ook na de schorsing van de zaak, nagelaten enige nadere informatie ter staving van zijn stelling aan de rechtbank toe te zenden. Dat de informatie in de BRP feitelijk onjuist was, is derhalve niet gebleken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er van uit mogen gaan dat de informatie zoals vermeld in de BRP juist was. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [persoon] voor de berekening van de huurtoeslag 2015 voor de relevante periode terecht als medebewoner mogen aanmerken en zijn inkomen mogen meenemen voor het vaststellen van de (hoogte van de) aanspraak op huurtoeslag. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een aan hem gedane telefonische toezegging van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen, door een daartoe bevoegd persoon, waaruit [appellant] ondubbelzinnig heeft mogen afleiden dat [persoon] niet (langer) als medebewoner zou worden aangemerkt. De Belastingdienst heeft het bezwaarschrift kennelijk ongegrond mogen verklaren en van het horen van [appellant] in bezwaar mogen afzien. Ten overvloede heeft de rechtbank opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangevoerd dat de door [appellant] betaalde huurprijs, de rekenhuur, hoger is dan de maximale huurprijs waarbij nog aanspraak kan worden gemaakt op huurtoeslag. [appellant] heeft deze stelling niet betwist. Ook om die reden bestaat er in de relevante periode geen recht op huurtoeslag, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.    [appellant] stelt dat hij aan de rechtbank heeft doorgegeven dat hij verhinderd was om op de zitting van 10 juli 2017 aanwezig te zijn. Nu hij niet bij de behandeling ter zitting aanwezig is geweest, heeft hij niet kunnen aantonen dat [persoon] niet op het adres [locatie] te Amstelveen woonachtig was, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen."

Artikel 16, vierde en vijfde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013 (hierna: Procesregeling) luidt:

"4. Als de datum van behandeling niet op andere wijze in overleg met partijen is bepaald, kondigt de rechtbank aan partijen aan wanneer de zitting zal plaatsvinden en biedt de rechtbank partijen gedurende een week na verzending van die aankondiging de gelegenheid een andere datum te verzoeken onder vermelding van verhinderdata. Die verhinderdata dienen te liggen in de periode van twee weken voor en twee weken na de aangekondigde zittingsdatum als de rechtbank de aankondiging binnen zes weken na binnenkomst van het beroepschrift aan partijen heeft verzonden. In de andere gevallen dienen die verhinderdata te liggen in de periode van zes weken na de geagendeerde zittingsdatum. Indien een partij binnen een week na de aankondiging en onder vermelding van verhinderdata om een andere datum verzoekt, willigt de rechtbank een verzoek om verdaging steeds in.

5. De rechtbank willigt een verzoek om verdaging slechts in indien daarom zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd is verzocht en bovendien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, behoudens in de situatie zoals bedoeld in de laatste zin van het vierde lid."

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ABRvS 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4195) is het verdagen van de zitting een bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank dient bij het toepassen van deze bevoegdheid rekening te houden met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsmede het belang van een goede rechtspleging dat is gediend met de voortvarende behandeling van zaken.

3.3.    [appellant] is door de rechtbank bij aangetekende brief van 5 april 2017 uitgenodigd voor de zitting van 10 juli 2017. [appellant] is hierbij in de gelegenheid gesteld om, conform hetgeen is bepaald in de Procesregeling, wegens verhindering om een andere datum te verzoeken. Niet is gebleken dat [appellant] van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt en verhinderdata heeft doorgegeven aan de rechtbank. De rechtbank heeft in het belang van een goede rechtspleging, dat met een voortvarende behandeling van zaken is gediend, in redelijkheid kunnen besluiten het beroep in afwezigheid van [appellant] ter zitting te behandelen. Niet is gebleken dat het procesrecht van de Awb in zoverre is geschonden.

Het betoog faalt.

4.    [appellant] betoogt dat [persoon] gedurende de periode van juni 2015 tot en met december 2015 niet op het adres [locatie] te Amstelveen woonachtig was. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bijzondere situatie. Zijn moeder, overleden op 6 mei 2015, was eveneens woonachtig op het adres [locatie] te Amstelveen en werd daar volledig verzorgd. Daarnaast is er sprake van een aangepaste woning, aldus [appellant].

4.1.    In geschil is uitsluitend of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht van de inschrijving van [persoon] op het adres van [appellant], gedurende de periode van juni 2015 tot en met december 2015, mocht uitgaan. Het besluit van 19 april 2016 heeft alleen betrekking op de periode van juni 2015 tot en met december 2015. Voor zover [appellant] betoogt dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid, kan dit niet in deze procedure aan de orde komen, nu dit betoog ziet op de periode van januari 2015 tot en met mei 2015.

4.2.    Artikel 2, eerste lid, onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:

"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:

[…]

e. medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:

1°. de partner van de belanghebbende,

2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,

3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;

[…]."

4.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1205) mag de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de juistheid van de inschrijving in de BRP, zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. [appellant] heeft gesteld zich ter zake tot de gemeente Amstelveen te hebben gewend, doch niet is gebleken waartoe dit heeft geleid. Ook overigens is niet gebleken dat de inschrijving voor die periode onjuist was. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van de juistheid van de inschrijving in de BRP mocht uitgaan en dat [persoon] gedurende de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 december 2015 terecht als medebewoner is aangemerkt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht het inkomen van [persoon] meegenomen bij de vaststelling van de (hoogte van de) aanspraak op huurtoeslag. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan een bespreking van hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018

17-856.