Home

Raad van State, 06-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, 201803526/1/A3

Raad van State, 06-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, 201803526/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 februari 2019
Datum publicatie
6 februari 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2019:354
Zaaknummer
201803526/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (hierna: brp).

Uitspraak

201803526/1/A3.

Datum uitspraak: 6 februari 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Roermond,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 maart 2018 in zaak nr. 17/276 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (hierna: brp).

Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 18 januari 2019.

Overwegingen

    Juridisch kader

1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

    Inleiding

    2.    Het college heeft [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de brp, omdat hij niet meer woonachtig was op het adres [locatie] te Roermond, zijn nieuwe adres onbekend was, hij weigerde een adreswijziging door te geven en hij niet ingeschreven wilde worden op een briefadres. Omdat het college het vanwege laatstgenoemde reden onwaarschijnlijk achtte dat een briefadresgever de vereiste instemming zou verlenen, zag het af van de bevoegdheid tot ambtshalve inschrijving op een briefadres. De uitschrijving uit de brp is in bezwaar gehandhaafd.

Hoger beroep

    3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat hij volkomen onbereikbaar is. Daartoe voert hij aan dat hij beschikt over een postbus en telefonisch en per e-mail bereikbaar is. Daarnaast is hij nu bereid om mee te werken aan een (ambtshalve) inschrijving op een briefadres in Roermond. Na het mislukken van de eerste poging daartoe, had het college een tweede poging moeten doen, aldus [appellant].

Oordeel Afdeling

4.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:22, is het doel van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd.

4.1    Vaststaat dat [appellant] niet meer verbleef op het adres [locatie] te Roermond. Verder heeft hij te kennen gegeven te verblijven in een caravan, maar geweigerd exacte gegevens over zijn verblijfplaats bekend te maken, hoewel het college hem daarom wel meermaals heeft verzocht. Volgens Procedure 6.3 van de Handleiding Uitvoeringsprocedures versie 2.5 is de wijziging van een verblijfplaats in ‘onbekend’ gerechtvaardigd indien de verblijfplaats van de burger onbekend is en de burger volkomen onbereikbaar is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet volkomen onbereikbaar was. Zowel via zijn bij het college bekende e-mailadres als via zijn eveneens bekende telefoonnummer was hij immers bereikbaar. Tevens beschikte hij over een postbus. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6338, gaat het bij de toepassing van de Wet brp evenwel om de registratie van een adres. Indien een ingezetene, mogelijk een voormalig ingezetene, weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, doch weigert een adres te doen registreren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is hij in zoverre onbereikbaar. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat [appellant] niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp.

4.2    De rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college onder de onder 2 genoemde omstandigheden in redelijkheid geen gebruik heeft hoeven maken van zijn bevoegdheid ambtshalve een briefadres op te nemen. Daartoe is mede van belang dat [appellant], zoals ter zitting bij de rechtbank ook is gebleken, niet instemde met inschrijving op een briefadres bij de briefadresgever die daarvoor in aanmerking zou komen.

4.3    De betogen falen.

Conclusie

5.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.        Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Neuwahl

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019

280-898. BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

o. het woonadres:

1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;

[…]

Artikel 2.20

1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

[…]

Artikel 2.22

1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.

[…]

Artikel 2.23

[…]

2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.

Handleiding uitvoeringsprocedures, versie 2.5

Procedure 6.3

1. Een persoon is in de brp ingeschreven met een bepaald adres en vertrekt daarna zonder een nieuw adres op te geven.

Voordat een actualisering wordt uitgevoerd, moet eerst een gedegen onderzoek zijn ingesteld naar het feitelijke adres van de betrokkene.

De uitkomst van dit onderzoek kan zijn:

[…];

B. persoon heeft een nieuw adres in een andere gemeente (zie procedure 4.4 Vervolginschrijving intergemeentelijke adreswijziging);

[…];

E. persoon is vertrokken met onbekende bestemming (VOW).

[…]

Ad E

Adres en bijhoudingsgemeente (gemeente van inschrijving) kunnen niet worden bepaald. Er wordt vastgesteld dat de verblijfplaats van de burger onbekend is. In een aantal gevallen bestaat de verwachting dat de burger geen ingezetene meer is van een Nederlandse gemeente. De burger is volkomen onbereikbaar.