De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen maar het voorkomen van onevenredige nadelige gevolgen

De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen maar het voorkomen van onevenredige nadelige gevolgen

Gegevens

Nummer
2024/113
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:818
Rubriek
Uitspraak

CRvB 23 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:818, USZ 2024/223 m.nt. M. Otte

Samenvatting

Appellante heeft uit de nalatenschap van haar oma een bedrag van € 20.908,= ontvangen. Vanwege deze naderhand verkregen middelen heeft het college de bijstand van appellante teruggevorderd. In geschil is of het college niet in redelijkheid tot terugvordering heeft kunnen besluiten. Art. 58 lid 2 onder f onderdeel 1o Pw betreft een discretionaire bevoegdheid die het college kan uitoefenen als een bijstandsgerechtigde over naderhand verkregen middelen beschikt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moet het college een belangenafweging maken en de evenredigheid in acht nemen. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen maar het voorkomen van onevenredig nadelige gevolgen. Niet gebleken is dat de terugvordering voor appellante onevenredig nadelige gevolgen heeft in verhouding tot de te dienen doelen. Dat appellante stelt dat zij de door haar beoogde opleiding niet kon volgen als gevolg van de terugvordering maakt niet dat het college tot een andere afweging had moeten komen.

Noot

Deze noot is eerder verschenen in USZ 2024/223

1. Dat een op een discretionaire bevoegdheid berustend besluit tot terugvordering van bijstand voor de belanghebbende nadelige gevolgen heeft, is evident. Dat maakt zo’n besluit echter nog niet onrechtmatig. Dat is het pas als de nadelige gevolgen voor de belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

2. In zijn uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2207, USZ 2022/337, m.nt. M.J.A.C. Driessen) heeft de CRvB een kader gegeven om de evenredigheid van discretionaire besluiten te beoordelen: “De wijze van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is ook niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen” (r.o. 4.4).

3. De les die in dit verband uit de hier opgenomen uitspraak kan worden getrokken, is dat het loont om goed onderscheid te maken tussen de nadelige gevolgen van het besluit en de overige omstandigheden van het geval. Omstandigheden die geen gevolg zijn van het discretionaire besluit wegen bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel namelijk niet mee.

4. In de voorliggende casus gaat het daarbij specifiek om de omstandigheden die het gevolg zijn van de kennelijke poging van belanghebbende om de door haar ontvangen erfenis uit handen van de gemeente te houden. Met dat oogmerk lijkt ze haar bijstandsuitkering te hebben opgezegd en een slecht betaald baantje te hebben geaccepteerd, waardoor ze haar vaste lasten niet meer kon betalen en uiteindelijk haar huis is kwijtgeraakt. Hoe dat laatste mogelijk is met een erfenis van duizenden euro’s op de bank is mij overigens niet duidelijk. Mogelijk heeft belanghebbende dat geld niet durven aanraken. Hoe dan ook oordeelt de CRvB, in mijn ogen terecht, dat dit alles niet het gevolg is van het besluit tot terugvordering, maar van de eigen keuzes van belanghebbende. Nu het causaal verband met het terugvorderingsbesluit ontbreekt, leggen deze omstandigheden, wat daar ook van zij, geen gewicht in de schaal bij de evenredigheidstoets.

5. Interessant in deze zaak is ook nog de overweging die de CRvB wijdt aan de beroepsgrond van belanghebbende dat ze het teruggevorderde bedrag had willen gebruiken voor het volgen van een opleiding. “Dat [belanghebbende] zich een voorstelling heeft gemaakt wat zij met het geld uit de nalatenschap zou kunnen doen en zij daaraan nu mogelijk geen gevolg kan geven, is voor [haar] vervelend, maar maakt niet dat het bestreden besluit niet rechtmatig is” (r.o. 4.5.1). Gemaakte plannen in duigen zien vallen, is dus ook geen onnodig nadelig gevolg.

M. Otte

Marije Otte is rechtsbeschermingsjurist bij de gemeente Maastricht en lid van de bezwaarschriftencommissies van Sittard-Geleen en Rotterdam