Home

Besluit Buitengewoon Strafrecht

Geldig van 1 januari 2020 tot 1 juli 2024
Geldig van 1 januari 2020 tot 1 juli 2024

Besluit Buitengewoon Strafrecht

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2020 tot 01-07-2024]

Aanhef

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, van Algemeene Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën, van Oorlog, van Marine, van Waterstaat, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Landbouw en Visscherij, van Sociale Zaken, van Koloniën en van Onze Ministers zonder Portefeuille van 10 December 1943, N°. 2722/G.92(a);

Overwegende, dat de veiligheid van den Staat het dringend noodzakelijk maakt buitengewone bepalingen van strafrecht vast te stellen voor de berechting van zekere gedurende den tijd van den huidigen oorlog begane feiten, welke in zoo ernstige mate strafwaardig zijn, dat hun strafbaarheid daarmede in overeenstemming dient te worden gebracht, zonder dat een beroep op het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht bij die berechting dient te worden toegelaten;

Den Buitengewonen Raad van Advies gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de misdrijven, gedurende den tijd van den huidigen oorlog vóór 15 Mei 1945 begaan, welke zijn omschreven in:

  1. 1°.

    een der Titels I en II van het Tweede Boek of een der artikelen 137a , 137 b, 205 en 278 van het Wetboek van Strafrecht, een der Titels I en II van het Tweede Boek of artikel 150 van het Wetboek van Militair Strafrecht of een der artikelen 26, 27 en 27a van dit besluit;

  2. 2°.

    een der artikelen 141, 145, 148-151, 157, 159, 161, 161bis, 162, 164, 166, 168, 170, 172, 179, 242-250, 250ter, 279, 281-283, 284, eerste lid, onder 1°., 285, 287-289; 300-304, 363 en 365 van het Wetboek van Strafrecht, indien de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden;

  3. 3°.

    een der artikelen 131 tot en met 134, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht of een der artikelen 143 en 146 van het Wetboek van Militair Strafrecht, met dien verstande, dat, waar in die artikelen van strafbaar feit of misdrijf wordt gesproken, daaronder ten deze alleen wordt verstaan een misdrijf, als hiervoor onder 1°. of 2°. bedoeld.

Artikel 2

Voor zoover in dit besluit niet anders wordt bepaald, vinden ten aanzien van de in het voorgaande artikel bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan, alsmede, behoudens de afwijkingen bij dat Wetboek vastgesteld, de bepalingen van het gemeene strafrecht toepassing, met dien verstande, dat, waar in het Wetboek van Militair Strafrecht gesproken wordt van den militairen rechter of de militaire rechtsmacht, daaronder de bij het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven aangewezen rechter onderscheidenlijk diens rechtsmacht wordt begrepen.

Artikel 3

Het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht blijft voor de werking van dit besluit buiten toepassing.

Artikel 4

Artikel 5 [Vervallen per 01-01-1991]

Artikel 6

Artikel 7 [Vervallen per 01-01-1999]

Artikel 7a

Artikel 7b

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9a

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15a

Artikel 16 [Vervallen per 01-01-1991]

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 27a

Artikel 28

Artikel 29