Centrale Raad van Beroep, 23-01-2009, BH1737, 07-2289 WAO + 07-2290 WAO
Centrale Raad van Beroep, 23-01-2009, BH1737, 07-2289 WAO + 07-2290 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 januari 2009
- Datum publicatie
- 4 februari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BH1737
- Zaaknummer
- 07-2289 WAO + 07-2290 WAO
Inhoudsindicatie
Het niet dan wel vertraagd uitbetalen van de WAO-uitkering. Verrekening van WAO-uitkering met bijstandsuitkering. Nabetaling bruto bedrag. Voor het Uwv bestaat geen wettelijke verplichting bij een betaling en verrekening achteraf, zoals hier aan de orde, bedoelde maandspecificaties op te stellen.
Uitspraak
07/2289 WAO en 07/2290 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 maart 2007, 06/1804 en 06/1805 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Zonneveld, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen gericht tegen de besluiten op bezwaar van 17 juli 2006 (hierna: de bestreden besluiten) ongegrond verklaard. Bij de bestreden besluiten heeft het Uwv beslist omtrent de bezwaren van appellante gericht tegen het niet dan wel vertraagd uitbetalen van de WAO-uitkering vanaf 1 december 1980; daarbij heeft het Uwv gewezen op de specificaties van 15 november 2001 en 27 november 2002. Daarnaast is beslist over de bezwaren van appellante gericht tegen de verrekening met de gemeente Almere tot een bedrag van € 201.340,05 ter zake van verstrekte bijstandsuitkering vanaf 1 juli 1982 en een nabetaling aan appellante van een bruto bedrag van € 23.732,59.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat niet gebleken is dat het Uwv van een onjuiste berekening van de na te betalen WAO-uitkering over de periode van belang is uitgegaan en dat appellante aan de hand van de door het Uwv verstrekte gegevens de gewenste berekening per maand kan maken. Naar het oordeel van de rechtbank rust op het Uwv geen wettelijke verplichting om zogenaamde maandspecificaties te verstrekken.
1.3. Met betrekking tot de verrekening met de gemeente Almere heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv volgens de wet verplicht is mee te werken aan een verrekeningsverzoek van de gemeente. Het Uwv is niet verplicht de berekening zoals gemaakt door de gemeente inhoudelijk te toetsen en het Uwv kan deze berekening ook niet toetsen.
2.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij wordt benadeeld doordat het Uwv niet per maand verrekent. Door niet per maand te verrekenen heeft het Uwv niet kunnen constateren dat het bedrag dat de gemeente in rekening bracht, te hoog was. Bij een maandvergelijking zou zijn gebleken dat appellante over bepaalde periodes recht zou hebben gehad op aanvullende bijstandsuitkering. Appellante heeft wettelijke rente gevorderd ter zake van de te late betaling van de WAO-uitkering; de omvang van deze vordering dient eveneens te worden berekend per maand. Aan de hand van de overgelegde specificaties kan appellante niet controleren of uitgegaan is van de juiste indexeringscijfers en vakantiegeld-percentages. Ook de gemeente Almere kan aan de hand van de door het Uwv overgelegde specificaties geen juiste berekening maken van de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering.
2.2. Namens het Uwv is aangevoerd dat zowel appellante als de gemeente Almere aan de hand van de verstrekte specificaties kan berekenen hoeveel de WAO-uitkering per maand zou hebben bedragen. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft het Uwv gesteld dat het hem niet vrij staat de berekening van het gevorderde bedrag door de gemeente inhoudelijk te toetsen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. In zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 3 maart 2006 (LJN AV4212) heeft de Raad geoordeeld over het besluit-karakter van een besluit tot verrekening van te betalen uitkering met een ander bestuursorgaan en heeft de Raad gewezen op eerdere jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2005 LJN AU8257; bedoeld zal zijn: LJN AU8237) waaruit blijkt dat, bij een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag, het Uwv gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen.
3.2. De Raad overweegt dat, in zaken als de onderhavige, waarbij het Uwv uitvoering geeft aan een verzoek tot verrekening die zijn grondslag vindt in dwingendrechtelijke bepalingen van de Algemene bijstandswetgeving, het Uwv de geldigheid van dat verzoek als een gegeven dient te beschouwen. De toets van de bestuursrechter vervolgens kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het Uwv bij het nemen van de betalings- of verrekeningsbeslissing is gebleven binnen de kaders van dat verzoek.
3.3. De Raad is van oordeel dat het Uwv in onderhavige zaak zich terecht niet bevoegd heeft geacht de rechtmatigheid van het verzoek van de gemeente Almere tot overmaking aan haar van het bedrag van de vordering ten bedrage van
€ 201.340,05 te toetsen. Overigens blijkt uit de gedingstukken dat namens het Uwv wel contact is gezocht met de gemeente met de vraag of de opgave van de gemeente juist is. Almere heeft vervolgens specificaties met betrekking tot de betaling van bijstandsuitkering over de jaren 1982 en volgende, aan het Uwv toegezonden.
3.4. Het Uwv heeft, na verrekening met de gemeente Almere, het restant van hetgeen aan WAO-uitkering beschikbaar bleef over de periode vanaf 1 juni 1982, aan appellante betaalbaar gesteld. Het gaat daarbij om een bedrag van € 23.732,59 bruto, zijnde € 12.393,09 netto. Het Uwv heeft daarbij op 15 november 2001 en op 27 november 2002 specificaties aan appellante toegezonden waaruit blijkt welk dagloon over welke periode bij de nabetaling is gehanteerd, van welk indexeringspercentage daarbij is uitgegaan, welk percentage het vakantiegeld bedroeg, welk uitkeringspercentage wanneer van toepassing was, alsmede de overhevelingstoeslag en het aantal uitkeringsdagen per periode. Tevens zijn daarbij de bedragen aan inhouding wegens loonheffing, Ziekenfondswet- en WW-premie gegeven.
3.5. De Raad overweegt dat voor het Uwv geen wettelijke verplichting bestaat bij een betaling en verrekening achteraf, zoals hier aan de orde, bedoelde maandspecificaties op te stellen. Ook het zorgvuldigheidsbeginsel brengt niet een gehoudenheid tot het verstrekken van gedetailleerdere specificaties met zich mee. Bovendien moet appellante in staat worden geacht aan de hand van de wel overgelegde gegevens te berekenen hoeveel de WAO-uitkering per maand vanaf 1 juni 1982 zou hebben moeten bedragen. Niet valt immers in te zien dat van de zijde van appellante niet de ter zitting namens het Uwv toegelichte berekening zou kunnen worden gemaakt. Deze berekening houdt niet meer in dan dat het over een bepaalde periode verstrekte totaalbedrag wordt gedeeld door het aantal maanden dat zo’n periode omvat.
3.6. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1 tot en met 3.5 kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4. De Raad overweegt nog ten overvloede dat, ondanks het hiervoor gegeven oordeel, hij het aangewezen acht dat het voorgenomen gesprek van appellante met het Uwv en de gemeente Almere over de betaling, de terugvordering en de verrekening, zoals ter zitting besproken, nog wel plaatsvindt met het oog op het verkrijgen van helderheid in de bedragen, welke volgens appellante, het Uwv en de gemeente Almere de grondslag zouden dienen te zijn voor de verplichtingen over en weer. Bovendien zal het Uwv nog moeten beslissen over het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
MH