Centrale Raad van Beroep, 09-12-2009, BK8399, 08-4048 ANW
Centrale Raad van Beroep, 09-12-2009, BK8399, 08-4048 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 december 2009
- Datum publicatie
- 7 januari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BK8399
- Zaaknummer
- 08-4048 ANW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Naar het oordeel van de Raad kan appellante geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering ontlenen aan het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid. Geen schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Naar het oordeel van de Raad treft de grief van appellante dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 6 van Besluit 3/80, nog daargelaten of aan dit artikel directe werking toekomt in een rechterlijke procedure, geen doel. Geen beroep op het vertrouwensbeginsel. Als de Raad in het onderhavige geding al zou kunnen komen tot het oordeel dat KB 720 door de Svb overeenkomstig had moeten worden toegepast, dit appellante - gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van KB 720 - niet zou baten, aangezien [echtgenoot] niet overleden is op een dag gelegen voor 1 januari 2006.
Uitspraak
08/4048 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2008, 07/781 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009.
Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in 1956, woont in Turkije en bezit de Turkse nationaliteit. Haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot], is met behoud van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering vóór 1 januari 2000 naar Turkije geremigreerd. In verband met deze uitkering is hij tot 1 januari 2000 verzekerd geweest voor de volksverzekeringen, laatstelijk op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746). Artikel 26 van KB 746 is per 1 januari 2000 vervallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van de Svb van 10 januari 2007 (hierna: besluit op bezwaar) ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft de Svb zijn primaire afwijzende beslissing van 6 juni 2006 op de door appellante ingediende aanvraag van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) gehandhaafd. Dit besluit is gebaseerd op de grond dat appellantes echtgenoot niet verzekerd was voor de ANW toen hij in april 2006 overleed en appellante evenmin recht had op een nabestaandenuitkering op grond van internationale regelingen.
3.1. In hoger beroep heeft appellante allereerst gesteld dat de beëindiging van de verplichte verzekering van [echtgenoot] met ingang van 1 januari 2000 in strijd is met het vertrouwensbeginsel en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ter onderbouwing van die stelling is betoogd dat de afschaffing van de verplichte verzekering per 1 januari 2000 is aan te merken als een volgens internationale verdragen ontoelaatbare wijziging van de aan [echtgenoot] toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat op 1 januari 2000 aan die uitkering verbonden rechten en plichten - zoals het recht op een verplichte verzekering voor de ANW - zijn vervallen. De mogelijkheid die is geboden om met ingang van 1 januari 2000 een vrijwillige verzekering voor de ANW af te sluiten biedt volgens appellante geen adequate compensatie nu er in de praktijk allerlei barrières zijn, zoals het gebrek aan informatie, de krappe termijn van melden, de weigering de premies te innen via de uitkering en de opeenhoping van nota’s.
3.2. Verder heeft appellante in hoger beroep gesteld dat de weigering om haar een ANW-uitkering toe te kennen in strijd is met het verbod op ongelijke behandeling als neergelegd in diverse internationale verdragen zoals artikel 3 van Besluit 3/80 van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije (hierna: Besluit 3/80) alsook in artikel 14 van het EVRM, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 1 van het twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 8 van het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellante betoogd dat het Besluit van 19 december 2005, houdende regels inzake een vrijwillige verzekering op grond van de Algemene Ouderdomswet en de ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden over een periode gelegen voor 1 januari 2006 (Stb 2005, 720, hierna: KB 720), een ongerechtvaardigd indirect onderscheid naar nationaliteit met zich brengt, aangezien weduwen in Turkije vaker met een afwijzing van hun ANW aanvraag worden geconfronteerd dan de groep personen die vóór 1 januari 2000 met behoud van een langlopende uitkering in een lidstaat van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is gaan wonen. Die groep personen is immers ingevolge KB 720 door de Svb alsnog tot 1 januari 2008 in de gelegenheid gesteld zich over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 vrijwillig te verzekeren.
3.3. Tot slot heeft appellante in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [echtgenoot] op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was in Turkije. In dit verband heeft appellante erop gewezen dat zij een zeer bescheiden Turks nabestaandenpensioen geniet.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Voldoende aannemelijk is dat [echtgenoot] op het moment van zijn overlijden niet actief verzekerd was ingevolge de Turkse wettelijke regelingen. Naar het oordeel van de Raad kan appellante daarom geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering ontlenen aan het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 1 december 1999 (LJN ZB8570).
4.3. Aangezien tussen partijen niet in geschil is dat [echtgenoot] op het moment van zijn overlijden niet verplicht of vrijwillig verzekerd was ingevolge de ANW, ligt vervolgens ter beantwoording alleen nog voor de vraag of artikel 26, zesde lid, van het KB 746, waarbij is bepaald dat artikel 26 van KB 746 met ingang van 1 januari 2000 komt te vervallen, wegens strijd met een direct werkende bepaling van een internationaal verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel wegens strijd met het vertrouwensbeginsel, buiten toepassing had moeten worden gelaten.
4.4. Met betrekking tot het beroep van appellante op artikel 1 van het Eerste Protocol verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 9 december 2005 (LJN AU8520) en 6 april 2007 (LJN BA2500). In deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat personen van wie de verplichte ANW-verzekering is geëindigd, in de gelegenheid zijn gesteld zich aansluitend vrijwillig te verzekeren tegen een premie die wordt berekend naar het daadwerkelijk genoten inkomen. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat, voor zover de verplichte verzekering voor de ANW kan worden gekwalificeerd als een eigendomsrecht, voor het ontnemen hiervan op deze wijze een toereikende compensatie is geboden, terwijl ook overigens is voldaan aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol gestelde voorwaarden. Van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de Raad treft ook de grief van appellante dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 6 van Besluit 3/80, nog daargelaten of aan dit artikel directe werking toekomt in een rechterlijke procedure, geen doel. In dit verband verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 3 januari 2008 (LJN BH5599) en het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009 (LJN BJ1980) waarin het cassatieberoep tegen laatstgenoemde uitspraak van de Raad is verworpen.
4.5. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De Raad vermag niet in te zien dat het vertrouwensbeginsel er ten principale aan in de weg staat dat de wetgever regelgeving ten nadele van betrokkenen wijzigt, terwijl evenmin is gebleken van een situatie waarin het te honoreren vertrouwen is gewekt dat [echtgenoot] vanaf 1 januari 2000 verzekerd is gebleven voor de ANW.
4.6. Wat betreft het in hoger beroep door appellante overgelegde rapport van 28 oktober 2008 van het Juridisch Expertisebureau Clarior, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 15 juni 2009 (LJN BJ3847).
4.7. Vervolgens resteert nog de vraag of de Svb in appellantes geval overeenkomstig toepassing had moeten geven aan de in KB 720 opgenomen - tijdelijke - uitzondering op de hoofdregel dat uitsluitend ingezetenen verplicht verzekerd zijn voor de ANW. Dienaangaande volstaat de Raad met de overweging dat zo de Raad in het onderhavige geding al zou kunnen komen tot het oordeel dat KB 720 door de Svb overeenkomstig had moeten worden toegepast, dit appellante - gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van KB 720 - niet zou baten, aangezien [echtgenoot] niet overleden is op een dag gelegen voor 1 januari 2006.
5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
DW