Centrale Raad van Beroep, 21-07-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:690 BR3284, 09/410-S en 09/628-S
Centrale Raad van Beroep, 21-07-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:690 BR3284, 09/410-S en 09/628-S
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 juli 2011
- Datum publicatie
- 28 juli 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BR3284
- Zaaknummer
- 09/410-S en 09/628-S
Inhoudsindicatie
Schadevergoeding. Kosten rechtsbijstand. Reiskosten. Kosten van de psycholoog. Korting op het salaris.Aanvullende schade. Immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
09/410-S en 09/628-S
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het verzoek om schadevergoeding van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
met als partijen:
de Stichting [naam Stichting] (hierna: stichting)
en
betrokkene
Datum uitspraak: 21 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 8 december 2008, 08/150, 08/151 en 08/152, in het geding tussen betrokkene en de stichting.
Bij uitspraak van 1 juli 2010, 09/410 AW en 09/628 AW, LJN BN2360, heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding.
Partijen hebben over en weer hun standpunten uiteengezet.
Na daartoe van partijen toestemming te hebben gekregen, heeft de Raad bepaald dat het (verdere) onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 1 juli 2010. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was sinds 1988 lerares aan de openbare basisschool de [naam basisschool] te [vestigingsplaats]. Binnen het team van de school zijn spanningen ontstaan. Op 8 mei 2006 heeft betrokkene zich ziek gemeld. In juli 2006 heeft de directeur meegedeeld voornemens te zijn betrokkene over te plaatsen. Na een ouderavond is dit teruggedraaid en heeft op verzoek van de directeur bureau Acta Advies (Acta) een onderzoek verricht. Op 6 september 2006 heeft Acta een rapport uitgebracht. Naar aanleiding daarvan is aan betrokkene meegedeeld dat de stichting voornemens is betrokkene over te plaatsen. Betrokkene is in verband hiermee per 24 mei 2007 geschorst.
1.2. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft de stichting meegedeeld dat betrokkene per 1 augustus 2007 zal worden overgeplaatst. Bij besluit van 4 oktober 2007 is betrokkene met ingang van 22 oktober 2007 geplaatst op de openbare basisschool [naam basisschool 2] te [vestigingsplaats 2]. Betrokkene heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De bezwaren van betrokkene tegen de schorsing, de overplaatsing en de plaatsing zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de schorsing van betrokkene niet in stand gelaten. Het beroep tegen de overplaatsing en de plaatsing op de [naam basisschool 2] te [vestigingsplaats 2] heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.3. De Raad heeft bij zijn uitspraak van 1 juli 2010 de uitspraak van de rechtbank, behoudens de proceskostenveroordeling, vernietigd, de beslissingen op bezwaar vernietigd en de primaire besluiten herroepen. De Raad heeft de stichting veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft voorts meegedeeld dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding.
2. Betrokkene heeft vervolgens verschillende schadeposten gesteld, waarop de Raad hieronder achtereenvolgens zal ingaan.
2.1. Kosten rechtsbijstand.
2.1.1. Betrokkene heeft een bedrag van € 58.794,36 gesteld aan kosten van juridische ondersteuning vanaf mei 2007. De stichting heeft aangevoerd dat deze schadepost wordt gedekt door de forfaitaire toekenning ingevolge de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat artikel 8:73 van de Awb geen ruimte biedt voor vergoeding van kosten die uitgaan boven het forfait.
2.1.2. De Raad onderschrijft, onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak op dit punt (CRvB 30 oktober 2008, LJN BG3749 en TAR 2009,67), het standpunt van de stichting dat artikel 8:73 van de Awb geen plaats biedt voor de vergoeding van proceskosten die niet op basis van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. Laatstgenoemde bepaling voorziet in een forfaitaire vergoeding. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan daar in bijzondere gevallen van worden afgeweken, maar in hetgeen is aangevoerd, ziet de Raad geen redenen om een bijzonder geval aan te nemen. Dit betekent dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
2.2. Reiskosten.
2.2.1. In verband met het bezoek aan haar gemachtigde heeft betrokkene een bedrag van € 353,80 aan reiskosten gesteld. De stichting heeft gesteld dat deze kosten op grond van artikel 8:75 van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2.2. Reiskosten voor bezoek aan de advocaat komen, zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 21 april 1998, LJN ZB7633), uitsluitend dan voor vergoeding in aanmerking wanneer die kosten in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. Daarvan zal slechts in uitzonderlijke omstandigheden sprake kunnen zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Deze schadepost komt niet voor toewijzing in aanmerking.
2.3. Kosten van de psycholoog.
2.3.1. Betrokkene heeft gesteld dat zij door de besluiten onder grote druk haar werk op een andere locatie heeft verricht met alle gevolgen voor haar gezondheid van dien. Het heeft geleid tot voortdurende ziekteklachten en tot de noodzaak van psychologische ondersteuning. Zij heeft verzocht om een vergoeding van 13 consulten, te weten een bedrag van € 685,- (na aftrek van de vergoeding van de ziektekostenverzekering). De stichting heeft in reactie daarop onder meer gesteld dat het verzoek om vergoeding van de kosten niet vooraf is voorgelegd, zoals is bepaald in artikel 6 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA).
2.3.2. Uit de stukken blijkt dat betrokkene zich op 3 september 2007 heeft ziek gemeld wegens psychische klachten. In dat kader is een deskundigenoordeel aangevraagd. Bij brief van 12 december 2008 heeft het Uwv meegedeeld dat betrokkene haar werk kan doen en het aangeboden werk niet als ziekmakend kan worden beschouwd. Wel lijken andere omstandigheden, zoals de verstoorde werkverhouding, maar ook een nieuwe werkomgeving en het lang eruit te zijn geweest een rol te spelen. Dat dergelijke omstandigheden aan de orde zijn, leidt de Raad ook af uit de toelichting van betrokkene ter zitting van de Raad van 20 mei 2010. Daaruit is ook naar voren gekomen dat betrokkene klachten heeft gekregen ten gevolge van de gebeurtenissen die in de periode daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden, voor welke klachten zij psychologische hulp heeft gezocht.
2.3.3. De Raad ziet aanleiding voor toekenning van de gevraagde € 685,-, zijnde de met nota’s onderbouwde kosten van de behandeling van betrokkene door een psycholoog. Het gestelde in artikel 6 van het BZA behoort, wat er ook zij van de vraag of de daar bedoelde toestemming al of niet is gevraagd, niet aan vergoeding van deze kosten in de weg te staan, gezien de omstandigheden van het geval.
2.4. De korting op het salaris.
2.4.1. Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van de korting op de bezoldiging over de periode september 2008 tot augustus 2009 in verband met ziekte/arbeidsongeschiktheid en de re-integratie als gevolg van de ellende die haar is overkomen. De stichting heeft gesteld dat betrokkene geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de korting, zodat deze in rechte onaantastbaar is geworden.
2.4.2. Vast staat dat betrokkene per 3 september 2007 is uitgevallen wegens psychische klachten en op grond van artikel 4 van het BZA na 1 jaar, dus per september 2008, op de bezoldiging is gekort. Tegen dat besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend. Met de stichting is de Raad van oordeel dat betrokkene de korting op de bezoldiging in het kader van een bezwaar en beroep tegen dat kortingsbesluit had dienen aan te vechten. Voor een vergoeding van ‘schade’ die als gevolg van het besluit tot korting op de bezoldiging is geleden, is in dit kader geen plaats.
2.5. Aanvullende schade.
2.5.1. Betrokkene heeft gesteld dat gelet op het feit dat de stichting de situatie heeft laten voortduren en niet de steun heeft geboden die gepast zou zijn, een aanvullende vergoeding redelijk is. Betrokkene heeft daarvoor verwezen naar uitspraken van de Raad van 21 mei 2001, LJN AD3438 en 8 januari 2009, LJN BG8844. De stichting heeft gesteld dat de schade buiten de omvang van het conflict gaat nu de Raad heeft vastgesteld dat niet gebleken is van een conflictsituatie. Bovendien betreffen de door betrokkene aangehaalde uitspraken vergoedingen in het kader van ontslagregelingen, hetgeen hier niet aan de orde is.
2.5.2. Met de stichting is de Raad van oordeel dat een verzoek onder verwijzing naar voornoemde uitspraken niet opgaat nu geen sprake is van een ontslagsituatie. Bovendien heeft de Raad bij de uitspraak van 1 juli 2010 geoordeeld dat geen sprake is van een conflictsituatie, zodat de stichting niet kan worden aangesproken op het laten voortduren daarvan. Daarbij komt dat er steeds gesprekken zijn gevoerd met betrokkene en is getracht om tot een oplossing te komen, ook nadat zij op de andere school is gestart. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor een aanvullende vergoeding.
2.6. Immateriële schadevergoeding.
2.6.1. Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade op de voet van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Betrokkene heeft naast hetgeen is verwoord in 2.3.1 gesteld dat de werkrelatie tot op heden ijzig is te noemen. Dit komt ook naar voren in het schermen met een slechte beoordeling en in de dreiging van ontslag die sindsdien is opgebouwd. De stichting heeft betoogd dat dit niet het gevolg is van de besluiten. Daarbij komt dat afgesproken is dat betrokkene niet voor de klas hoeft te staan en dat haar bezoldiging wordt doorbetaald, terwijl er geen sprake is van een ontslag (voornemen).
2.6.2. Gelet op hetgeen betrokkene heeft aangevoerd en onder verwijzing naar hetgeen in 2.3.2 is overwogen, is de Raad van oordeel dat betrokkene door de vernietigde besluiten tot plaatsing en overplaatsing geestelijk leed heeft ondervonden. Naar het oordeel van de Raad is er aanleiding om tot een vergoeding van immateriële schade over te gaan. De Raad stelt de vergoeding hiervoor, gezien de omstandigheden van dit geval, vast op € 2.000,-.
3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het verzoek van betrokkene moet worden toegewezen zoals onder en 2.3.3 en 2.6.2 is vermeld. De Raad ziet voorts aanleiding om de stichting te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de stichting tot vergoeding van schade aan betrokkene tot een bedrag van € 2.685,- en wijst het verzoek voor het overige af;
Veroordeelt de stichting in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) K. Moaddine.
IJ