Centrale Raad van Beroep, 11-10-2011, BT8706, 09-4110 WWB
Centrale Raad van Beroep, 11-10-2011, BT8706, 09-4110 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 oktober 2011
- Datum publicatie
- 20 oktober 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2011:BT8706
- Zaaknummer
- 09-4110 WWB
Inhoudsindicatie
Weigering bijzondere bijstand voor kosten van fitness in verband met vernauwing van de kransslagaderen. Geen algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Afwijzing in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Geen zeer dringende redenen. De rechtbank is buiten de grondslag van het bestreden besluit getreden. Vernietiging bestreden besluit, beroep ongegrond. Geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu de vernietiging ambtshalve en op formele gronden geschiedt.
Uitspraak
09/4110 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 juni 2009, 08/251 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 11 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, de gronden aangevuld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het College heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting is daartoe heropend en voortgezet op 30 augustus 2011. Appellant is wederom verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het College heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1962, lijdt sinds 2006 aan een vernauwing van de kransslagaderen. Twee zogenoemde dotterbehandelingen zijn mislukt. Appellant gebruikt medicijnen, maar zijn cardioloog en huisarts zijn van mening dat beweging en gecontroleerde inspanning zeer belangrijk voor hem zijn. Appellant is daarvoor verwezen naar een centrum waar zowel fysiotherapie- als sportschoolfaciliteiten aanwezig zijn. De daar behandelend fysiotherapeut heeft een op de situatie van appellant afgestemd oefenprogramma opgesteld. Dit is door de ziektekostenverzekering vergoed. Die verzekering vergoedt echter niet de kosten van het zelfstandig voortzetten van deze oefeningen, in een centrum waar deskundigheid aanwezig is met betrekking tot hartaandoeningen en waar kan worden ingegrepen als het nodig is. Op 12 november 2007 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van fitness. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij niet voor de algemene gezondheid of ontspanning, maar op medische indicatie aan fitness doet.
1.2. Bij besluit van 13 november 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat het gaat om algemeen noodzakelijke bestaanskosten.
1.3. Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard met wijziging van de grondslag daarvan. Overwogen is dat de kosten buiten de sfeer van de voorliggende voorziening, namelijk die van de ziektekostenverzekering, zijn gelaten. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WWB is dan geen plaats voor bijzondere bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 januari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de kosten van fitness niet behoren tot het zorgpakket van de sociale (wettelijke) ziektekostenverzekering, zodat de Zorgverzekeringswet niet als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. De afwijzing van de aanvraag kon daarom niet worden gebaseerd op artikel 15, eerste lid, van de WWB. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de kosten noodzakelijk zijn, omdat voor de fitness een medische indicatie aanwezig is. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Die kosten moeten worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten, omdat appellant net als veel anderen om gezondheidsredenen aan deze trainingen deelneemt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat gezien zijn medische situatie wel sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de tekst van de hier van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Ambtshalve overweegt de Raad eerst als volgt. De rechtbank heeft de afwijzingsgrond van het besluit van 29 januari 2008 ondeugdelijk geoordeeld. Zij heeft dat besluit vervolgens niet vernietigd, maar beoordeeld op de grondslag van het primaire besluit, die evenwel niet (meer) aan het besluit op bezwaar ten grondslag was gelegd. Daarmee is de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) getreden buiten de omvang van het geding. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2011,
LJN BP5028) is het de bestuursrechter immers niet toegestaan om in het kader van de toetsing van het in beroep bestreden besluit de grondslag van dat besluit uit te breiden. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 29 januari 2008 beoordelen aan de hand van de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
4.2. Op 1 januari 2006 is in werking getreden het op de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) gebaseerde Besluit zorgverzekering. In de artikelen 2.4 tot en met 2.15 van het Besluit zorgverzekering zijn de zorg en overige diensten bepaald, waarop de verzekerde jegens zijn verzekeraar aanspraak kan maken. In artikel 2.6, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering is bepaald dat fysiotherapie of oefentherapie zorg omvat zoals fysiotherapeuten en oefentherapeuten die plegen te bieden ter behandeling van de in bijlage 1 aangegeven aandoeningen, voor zover de daarbij aangegeven termijn niet is overschreden. Volgens die bijlage is de status na percutane transluminale coronair angioplastiek (meer bekend onder de naam: dotterbehandeling) een dergelijke aandoening en is er geen maximale termijn aan de behandeling gesteld.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 april 2011, LJN BQ3009 en LJN BQ3122, geldt voor de kosten van medische zorg de Zorgverzekeringswet in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB.
4.4. Tussen partijen is niet in geding, en ook voor de Raad staat genoegzaam vast, dat de door appellant voorgestane vorm van (para)medische zorg - te weten: zelfstandige oefentherapie met een fysiotherapeut onder handbereik die kan ingrijpen bij onverhoopte calamiteiten, zonder dat sprake is van een permanente behandeling of begeleiding door deze in het kader van een speciaal opgesteld oefenprogramma - niet valt onder de prestaties waarop een verzekerde ingevolge of krachtens de Zvw jegens de zorgverzekeraar aanspraak heeft op vergoeding van de daaraan verbonden kosten.
4.5. De Raad is met het College van oordeel dat hiermee een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het al dan niet vergoeden van de kosten van deze vorm van zelfstandige oefentherapie voor personen met de (zelfde) medische klachten die appellant ondervindt. Dit betekent dat er voor het College in beginsel geen ruimte is om de gevraagde bijzondere bijstand te verstrekken. Het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat hieraan in de weg.
4.6. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om, in afwijking van onder meer artikel 15, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen als hier bedoeld, zodat het College ook in zoverre niet bevoegd was bijzondere bijstand te verlenen voor de in geding zijnde kosten.
4.7. Het College voert ten aanzien van bijzondere bijstand voor ziektekosten nog het beleid dat een collectieve verzekering wordt aangeboden aan bepaalde belanghebbenden indien zij zich aanvullend tegen ziektekosten hebben verzekerd en dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor eigen bijdragen voor prestaties op grond van die aanvullende verzekeringen.
4.8. Appellant betoogt dat het College door het voeren van dit beleid erkent, dat er noodzakelijke medische kosten zijn, die niet vallen onder de voorliggende voorziening van de Zvw, maar waarvoor wel bijzondere bijstand moet worden verstrekt, dat het aangeboden pakket van de collectieve verzekering willekeurig is en dat niet verzekeraars moeten uitmaken welke noodzakelijke medische kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9. Het onder 4.7 genoemde beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast. Niet in geschil is dat dit beleid niet voorziet in vergoeding van kosten als hier aan de orde, en dat die ook niet vergoed worden door de aangeboden collectieve verzekering. De Raad stelt, hiervan uitgaande, vast dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
4.10. Hetgeen onder 4.1 is overwogen, leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen het besluit van 29 januari 2008 ongegrond wordt verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu de vernietiging ambtshalve en op formele gronden geschiedt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. Scheffer.
HD