Home

Centrale Raad van Beroep, 10-02-2012, BV6637, 10-5623 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-02-2012, BV6637, 10-5623 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 februari 2012
Datum publicatie
22 februari 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BV6637
Zaaknummer
10-5623 WIA
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15

Inhoudsindicatie

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Geen nieuw rechtsgevolgen door beslissing op bezwaar. In bezwaar heeft appellant de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde motivering gewijzigd, maar het bestreden besluit strekt nog steeds tot toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van dezelfde datum en met dezelfde hoogte en duur. Derhalve is herroeping van het primaire besluit niet aan de orde. Vernietiging aangevallen uitspraak. Beroep ongegrond.

Uitspraak

10/5623 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2010, 09/3117

(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).

Datum uitspraak: 10 februari 2012

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. S.N. Ketting, werkzaam bij FNV Bouw Advocaten, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde, mr. Ketting.

II. OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 14 juli 2009 (primaire besluit) heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 14 april 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

2. Bij besluit van 6 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft daarbij te kennen gegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene dient te worden gesteld op 80% of meer en dat betrokkene niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat betrokkene daarmee ongewijzigd aanspraak houdt op een loongerelateerde WGA-uitkering en het rechtsgevolg van het primaire besluit daarmee niet wordt gewijzigd, wordt het primaire besluit niet herroepen. Een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid en de resterende verdiencapaciteit (en daarmee de voor betrokkene geldende inkomenseis) heeft, zo heeft appellant voorts te kennen gegeven, evenmin rechtsgevolgen voor de aanspraken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde van de loongerelateerde WGA-uitkering, omdat daarover een apart besluit wordt bekendgemaakt waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het verzoek van betrokkene om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten wordt daarom bij het bestreden besluit afgewezen.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is afgewezen en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit besluit wordt vernietigd. De rechtbank heeft daarbij appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,- en bepaald dat appellant het door betrokkene betaalde griffierecht van € 41,- aan hem vergoedt. Zij heeft daartoe - voor zover thans van belang - overwogen dat appellant heeft miskend dat bij het bestreden besluit het beoogde rechtsgevolg van het primaire besluit wel is gewijzigd omdat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 tot 80% naar 80% of meer er onder meer toe leidt dat voor een recht op een loonaanvullingsuitkering niet meer behoeft te worden voldaan aan de inkomenseis van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA. De wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid is, zo heeft de rechtbank voorts overwogen, het gevolg van een aanpassing door een bezwaarverzekeringsarts van de door een verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst. Dat maakt het primaire besluit onrechtmatig en die onrechtmatigheid is aan appellant toe te rekenen. Daarom is het bestreden besluit, voor zover het verzoek om de in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden is afgewezen, in strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient het te worden vernietigd.

4. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat er grond was tot veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkene en tot vergoeding aan betrokkene van het door deze betaalde griffierecht. De wijziging bij het bestreden besluit van de motivering van het primaire besluit heeft, zo heeft appellant gesteld, niet tot een ander rechtsgevolg geleid en dus is er geen sprake van herroeping van het primaire besluit en evenmin aanleiding om de kosten in bezwaar te vergoeden. Appellant heeft daartoe gewezen op hetgeen de Raad blijkens zijn uitspraak van 23 augustus 2006, LJN AY8044, verstaat onder herroepen in de zin van artikel 7:15 van de Awb. Het beoogde rechtsgevolg van het primaire besluit was de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering per 14 april 2009 (voor de duur van 35 maanden) en dat rechtsgevolg is bij het bestreden besluit niet gewijzigd, aldus appellant. Onder verwijzing naar uitspraken van de Raad van 30 september 2009, LJN BJ7053, en 21 april 2010, LJN BM1917, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de inkomenseis geen zelfstandig deelbesluit is, maar slechts deel uitmaakt van de motivering van het bestreden besluit (en het primaire besluit); wijziging van de motivering (van de inkomenseis) behoeft niet te leiden tot het herroepen van een primair besluit indien er aan de bij dat besluit toegekende uitkering niets wijzigt. Ook de omstandigheid dat er bij indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80% of meer moet worden getoetst of er sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, maakt dit niet anders, nu die toetsing in het voorliggende geval niet heeft geleid tot de toekenning van een IVA-uitkering. Tot slot heeft appellant gesteld dat bij het primaire besluit niet is beoogd te beslissen over de uitkering die betrokkene na ommekomst van de loongerelateerde WGA-uitkering gaat krijgen; daarover wordt beslist na ommekomst van laatstbedoelde uitkering en dan speelt de inkomenseis een rol en wordt de op dat moment geldende inkomenseis vastgesteld. Tegelijk met het besluit over het recht op een loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering, kan de bij dat besluit vastgestelde inkomenseis - ook als deze niet anders luidt dan de inkomenseis zoals opgenomen in het thans voorliggende bestreden besluit - in rechte worden aangevochten. In dit verband heeft appellant er nog op gewezen dat de inkomenseis is geregeld in artikel 60 van de Wet WIA, welk artikel bepalingen bevat over de loonaanvullingsuitkering en de vervolguitkering van de WGA-uitkering.

5. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de aangevallen uitspraak. Naar betrokkene heeft gesteld, volgt uit het bepaalde in artikel 60 van de Wet WIA dat de in het bestreden besluit herziene mate van arbeidsongeschiktheid (van 35 tot 80% in 80% of meer) wel degelijk rechtstreeks rechtsgevolgen heeft. Ook heeft betrokkene gewezen op het gegeven dat de herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid wijziging brengt in de verplichting tot reintegratie; zo kan niet meer worden verlangd dat betrokkene sollicitatie-activiteiten verricht.

6. De Raad oordeelt als volgt.

6.1. In dit geding moet de Raad de vraag beantwoorden of appellant bij het bestreden besluit het primaire besluit had moeten herroepen. Anders dan de rechtbank komt de Raad tot een ontkennende beantwoording van de vraag op grond van de volgende overwegingen.

6.2. Met appellant en onder verwijzing naar zijn onder 4 genoemde uitspraak van 23 augustus 2006 is de Raad van oordeel dat van “herroepen” in de zin van artikel 7:15 van de Awb slechts sprake is indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. In het onderhavige geval was het primaire besluit gericht op de toekenning met ingang van 14 april 2009 aan betrokkene van een loongerelateerde WGA-uitkering met een daarbij bepaalde hoogte en duur van die uitkering. In bezwaar heeft appellant de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde motivering gewijzigd, maar het bestreden besluit strekt nog steeds tot toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van dezelfde datum en met dezelfde hoogte en duur. Derhalve is herroeping van het primaire besluit niet aan de orde.

6.3. Het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde, gewijzigde beoogde rechtsgevolg, te weten dat voor het recht op een loonaanvullingsuitkering niet meer behoeft te worden voldaan aan de inkomenseis van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA, is geen beoogd rechtsgevolg van het bestreden besluit. De Raad wijst er in dit verband op dat het al dan niet aanwezig zijn van een inkomenseis pas een rol toekomt (als besliscomponent) wanneer moet worden besloten op welke uitkering ingevolge de Wet WIA een verzekerde recht heeft na ommekomst van de loongerelateerde WGA-uitkering. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat de inkomenseis wordt geregeld in het artikel waarin wordt bepaald op welke uitkering een verzekerde recht heeft na de loongerelateerde WGA-uitkering, artikel 60 van de Wet WIA.

6.4. Ook de omstandigheid dat bij indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80% of meer de besluitvorming een besliscomponent kent dat geen onderdeel uitmaakt van de besluitvorming in het geval een arbeidsongeschiktheid van 30 tot 85% aan de orde is, te weten: de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene duurzaam is te achten, maakt niet dat het bestreden besluit op een ander rechtsgevolg is gericht dan het primaire besluit. De bij een besluit te onderscheiden besliscomponenten leiden tezamen tot een bepaald beoogd rechtsgevolg en bepalen tezamen de motivering van het betreffende besluit. Aan het bestreden besluit ligt, anders dan het primaire besluit, tevens ten grondslag dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam is te achten, en dat aspect dient in het bestreden besluit draagkrachtig te worden onderbouwd. Bij ontkennende beantwoording van de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is, is er evenwel geen sprake van een ander rechtsgevolg dan het rechtsgevolg van het voorliggende primaire besluit: de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering (met een bepaalde hoogte en duur).

6.5. Betrokkene heeft zich nog op het standpunt gesteld dat het bepaalde in artikel 60, tweede en derde lid, van de Wet WIA meebrengt dat het bestreden besluit op andere rechtsgevolgen is gericht dan het primaire besluit. En tevens, dat de re-integratieverplichtingen van betrokkene ten gevolge van het bestreden besluit zijn gewijzigd. De Raad kan zich evenwel niet achter deze stellingen scharen. Het moge zo zijn dat de wijziging bij het bestreden besluit van de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80% of meer, gevolgen heeft voor het al dan niet moeten vaststellen van de inkomenseis en voor de aan betrokkene op te leggen re-integratieverplichting(en), maar daarmee is het bestreden besluit niet gericht op andere rechtsgevolgen dan het primaire besluit. De Wet WIA verbindt gevolgen aan het (feitelijke) gegeven dat iemand is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% en andere gevolgen aan het gegeven dat iemand is ingedeeld in de klasse 80% of meer. Het gaat evenwel te ver om te zeggen dat besluiten als het primaire besluit en het bestreden besluit met het oog daarop worden genomen. In dit verband wijst de Raad er nog op dat de voor een verzekerde geldende re-integratie verplichtingen worden geconcretiseerd in een zogenoemde re-integratievisie. Een re-integratievisie is een besluit voor zover daarbij wordt beoogd de verzekerde bepaalde verplichtingen op te leggen, dan wel bepaalde rechten toe te kennen, dan wel verzekerde de hem toekomende re-integratie te onthouden.

6.6. Op grond van het overwogene onder 6.1 tot en met 6.5 is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant doel treft en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.

7. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Rechtdoende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H. Bolt en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2012.

(get.) H.J. Simon.

De griffier is buiten staat te ondertekenen.

CVG