Centrale Raad van Beroep, 15-06-2012, BW8531, 10-5581 WIA
Centrale Raad van Beroep, 15-06-2012, BW8531, 10-5581 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 juni 2012
- Datum publicatie
- 18 juni 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BW8531
- Zaaknummer
- 10-5581 WIA
Inhoudsindicatie
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Hoger beroep van betrokkene is niet-ontvankelijk. Het resultaat dat betrokkene in deze procedure nastreeft kan geen feitelijke betekenis voor hem hebben. In het geval dat de gronden van betrokkene doel zouden treffen leidt dit niet tot een hogere uitkering als dan door het Uwv is vastgesteld. Dagloon. Uit vaste rechtspraak van de Raad vloeit voort dat een beslissing over de aspecten die in het kader van de vaststelling of er een recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan niet als zelfstandig deelbesluit is aan te merken. De Raad ziet niet langer aanleiding deze rechtspraak ten aanzien van de vaststelling of er een recht op uitkering is ontstaan niet ook van toepassing te achten op de aspecten van belang bij de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering. Ook het aspect dagloon is anders dan tot heden uit de rechtspraak van de Raad kon worden afgeleid niet als zelfstandig deelbesluit aan te merken. Terecht heeft het Uwv gesteld dat bij de vaststelling van het dagloon is gehandeld conform het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen. Voor vaststelling van het dagloon op het gemaximeerde dagloon biedt het Besluit geen ruimte. Vernietiging aangevallen uitspraak en beroep ongegrond.
Uitspraak
10/5581 WIA en 10/5591 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 september 2010, 09/446 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 15 juni 2012
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv en betrokkene hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2011. Betrokkene is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend.
Partijen hebben toestemming verleend te bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 14 november 2006 uitgevallen voor zijn werk van huisarts in opleiding vanwege hartproblematiek en stress. Betrokkene heeft op 22 juli 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Na vaststelling van de beperkingen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van betrokkene is bij het arbeidskundig onderzoek het verlies aan loonwaarde berekend op 63,54%, hetgeen leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.
In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2008 aan betrokkene meegedeeld dat hij per
11 november 2008 (tot 11 januari 2012) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die de eerste twee maanden wordt uitbetaald naar 75% van het zogenoemde WIA-maandloon groot € 3.904,34 en daaropvolgend naar 70% van het WIA-maandloon.
1.3. Het Uwv heeft het WIA-maandloon berekend op basis van het bij het besluit van 20 oktober 2008 vastgestelde dagloon van € 179,51.
1.4. Bij besluit van 24 maart 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van
20 oktober 2008, onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het dagloon vastgesteld op € 179,90, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven en bepaald dat het Uwv betrokkene het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de motivering van de medische geschiktheid van de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies als voldoende beoordeeld. In de omstandigheid dat eerst in beroep een deugdelijke arbeidskundige toelichting is gegeven heeft de rechtbank aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten als hiervoor weergegeven.
Voorts heeft de rechtbank aanleiding gezien het dagloon vast te stellen op het zogenoemde gemaximeerde dagloon.
3.1. Betrokkene kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek op een juiste en voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Betrokkene acht zich onvoldoende serieus genomen. Betrokkene heeft voorts gesteld dat hij zichzelf wel in staat acht de aan de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde functies voor 20 uren per week te vervullen.
3.2.1. Het Uwv heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het onderdeel van de aangevallen uitspraak dat ziet op de vaststelling van het dagloon op het gemaximeerde dagloon.
3.2.2. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte de door betrokkene ter zake in beroep naar voren gebrachte grond heeft beoordeeld, nu betrokkene in bezwaar geen gronden tegen de vaststelling van het dagloon had ingebracht.
3.2.3. Het Uwv heeft voorts gesteld dat de vaststelling van het dagloon op een bedrag van € 179,51 heeft plaatsgevonden overeenkomstig het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) en dat het Besluit geen ruimte biedt voor een vaststelling als door de rechtbank gedaan.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Betrokkene heeft per 11 november 2008 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich in staat acht 20 uren per week voor hem geschikte arbeid te verrichten. Betrokkene betoogt derhalve niet dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
4.3. De Raad ziet zich, gelet op de omstandigheden vermeld in 3.1 en 4.2, geplaatst voor de vraag of betrokkene, nu het bestreden besluit de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering behelst, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2008, LJN BC3264, en de uitspraak van 24 november 2010, LJN BO4946, is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.4. De loongerelateerde uitkering die aan betrokkene is toegekend bedraagt een percentage van het WIA-dagloon zoals weergegeven in 1.2. De hoogte van de loongerelateerde uitkering is zolang de mate van arbeidsongeschiktheid ten minste 35% bedraagt niet afhankelijk van het percentage dat betrokkene ongeschikt wordt geacht. Een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35 en een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100 leiden - mede gelet op hetgeen is vermeld in 4.2 - tot een uitkering van gelijke hoogte.
Dit betekent dat ook in het geval dat de gronden van betrokkene doel zouden treffen, in die zin dat een onderzoek verricht op een wijze als door betrokkene gewenst zou leiden tot het aannemen van meer beperkingen en tot een hoger arbeidsongeschiktsheidpercentage dan thans is gedaan, dit niet leidt tot een hogere uitkering als dan door het Uwv is vastgesteld.
4.5. De Raad is, gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4, van oordeel dat het resultaat dat betrokkene in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot het gevolg zou hebben dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op een hoger percentage, geen feitelijke betekenis voor hem kan hebben. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van betrokkene vanwege de afwezigheid van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.6. De Raad wijst er volledigheidshalve op dat omtrent de situatie die ontstaat nadat de termijn waarvoor de loongerelateerde uitkering is toegekend afloopt, nieuwe besluitvorming noodzakelijk is. Indien betrokkene de in dat kader vastgestelde mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet juist acht kan hij tegen het ter zake genomen besluit rechtsmiddelen aanwenden.
5.1.1. Ten aanzien van de beroepsgrond van het Uwv vermeld in 3.2.2 overweegt de Raad als volgt.
5.1.2. Betrokkene heeft - zoals vermeld in 1.2 - een aanvraag om een WIA-uitkering gedaan. Ten einde te kunnen vaststellen of betrokkene recht heeft op zo’n uitkering en zo ja op welk bedrag, dient het Uwv een aantal aspecten te bezien.
Zo dienen - kort samengevat en ontdaan van alle nuances - de beperkingen van medische aard van betrokkene in kaart te worden gebracht, dient te worden vastgesteld welke werkzaamheden betrokkene met die beperkingen nog kan verrichten en dient te worden vastgesteld welk verlies aan verdienvermogen betrokkene heeft. Hiertoe vindt de vaststelling en de vergelijking plaats van het zogenoemde mediane loon en het maatmanloon. Vervolgens wordt het dagloon en het zogenoemde WIA-maandloon bepaald. Op basis van al deze aspecten wordt uiteindelijk aan de hand van de daarvoor vastgestelde percentages genoemd in 1.2 de hoogte van de WIA-uitkering bepaald.
5.1.3. In zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN BD 1231 heeft de Raad neergelegd dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Awb. Uit deze uitspraak, bezien in samenhang met de uitspraak van de Raad van 30 september 2009, LJN BJ9225 vloeit voort dat een beslissing over de aspecten die in het kader van de vaststelling of er een recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan niet als zelfstandig deelbesluit is aan te merken.
5.1.4. De Raad ziet niet langer aanleiding zijn rechtspraak beschreven in 5.1.3 ten aanzien van de vaststelling of er een recht op uitkering is ontstaan niet ook van toepassing te achten op de aspecten van belang bij de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering. De aanvraag van betrokkene om toekenning van een WIA-uitkering heeft niet enkel betrekking op de vaststelling van het recht op de uitkering, maar ook op de vaststelling van de hoogte van de uitkering. Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering speelt de vaststelling van het dagloon als één van de aspecten een rol, doch aan dit aspect zelf komt evenmin als aan de andere aspecten zelfstandige betekenis toe. Zij bieden bezien in onderlinge samenhang de basis waarop het besluit op de aanvraag om een uitkering berust. Ook het aspect dagloon is anders dan tot heden uit de rechtspraak van de Raad kon worden afgeleid niet als zelfstandig deelbesluit aan te merken.
5.1.5. De hoger beroepsgrond van het Uwv beschreven in 3.2.2 treft mitsdien geen doel.
5.2.1. De beroepsgrond van het Uwv beschreven in 3.2.3 slaagt wel. Terecht heeft het Uwv gesteld dat bij de vaststelling van het dagloon is gehandeld conform het Besluit. Het Uwv is bij de vaststelling van het dagloon uitgegaan van zowel de juiste referteperiode als van de juiste bedragen. Het door het Uwv op juiste wijze berekende dagloon resulteert in een bedrag van € 179,51. Voor vaststelling van het dagloon op het gemaximeerde dagloon biedt het Besluit geen ruimte.
5.2.2. Uit hetgeen is overwogen in 5.2.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep van betrokkene voor zover dat ziet op de vaststelling van het dagloon ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene ongegrond;
Verklaart het hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.J. Penning.
IvR