Home

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2013, CA1191, 11/800 AW-W, 11/3148 AW-W, 11/3149 AW-W, 11/3150 AW-W

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2013, CA1191, 11/800 AW-W, 11/3148 AW-W, 11/3149 AW-W, 11/3150 AW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 mei 2013
Datum publicatie
29 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:CA1191
Zaaknummer
11/800 AW-W, 11/3148 AW-W, 11/3149 AW-W, 11/3150 AW-W

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om wraking.

Uitspraak

11/800 AW-W, 11/3148 AW-W, 11/3149 AW-W, 11/3150 AW-W

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan door

[A. te B.] (verzoeker)

Datum uitspraak 22 mei 2013.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft bij beroepschrift van 27 januari 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2010, 10/390, in het geding tussen verzoeker en het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (college).

Namens verzoeker heeft mr. S. Levelt, advocaat, bij brief van 19 mei 2011 herziening verzocht van de uitspraak van de Raad van 22 april 2010, 09/2631 AW, 09/3019 AW en 09/5373 AW.

Tijdens het onderzoek ter zitting op 4 april 2013 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter N.J. van Vulpen-Grootjans (mr. Van Vulpen), waarna de zitting is geschorst.

Verzoeker en mr. Van Vulpen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 25 april 2013. Verzoeker is daar verschenen. Mr. Van Vulpen heeft bij brief van 16 april 2013 meegedeeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij geen gebruik maakt van de gelegenheid te worden gehoord. Voor het college is mr. A.G. Kerkhof verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad bespreekt eerst het ter zitting gedane verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer en daarna de verzoeken om wraking van de Raad als zodanig en mr. Van Vulpen in het bijzonder. De afdeling 8.1.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is op deze wrakingsverzoeken van overeenkomstige toepassing.

1.1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.

1.2. Aan het verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer zijn geen op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen behandeling van het wrakingsverzoek door die rechters. Het verzoek om wraking van de wrakingskamer is gebaseerd op het standpunt van verzoeker dat het instituut de Centrale Raad van Beroep niet in staat is zijn zaak op juiste wijze te behandelen.

1.3. Wraking van een wrakingskamer is alleen mogelijk in uitzonderlijke situaties waarin de persoon van de rechter aan behandeling van een wrakingsverzoek door die rechter in de weg staat. De wijze waarop de Raad de behandeling van wrakingsverzoeken heeft georganiseerd betreft niet de persoon van de met de behandeling van een wrakingsverzoek belaste rechters. Verzoeker heeft overigens geen bezwaren tegen de persoon van de rechters van de wrakingskamer ingediend. Er is dan ook geen beletsel voor de wrakingskamer om zich over het verzoek om wraking van de behandeld rechter een oordeel te vormen. Het verzoek om wraking van de wrakingskamer wordt afgewezen.

2.1. Aan het thans aan de orde zijnde verzoek om wraking heeft verzoeker, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 4 april 2013, ten grondslag gelegd dat in de uitspraken die tot op heden door de Raad zijn gedaan in de gedingen tussen verzoeker en het college geen blijk is gegeven van objectiviteit en erkenning van de vaststaande feiten. Ook zijn volgens verzoeker de processen-verbaal in die gedingen niet correct opgemaakt en zijn de zaken niet behoorlijk en juist behandeld. Verzoeker heeft daarom geen vertrouwen in de individuele leden van de Raad en ook niet in de Raad als instituut.

2.2. Met betrekking tot de wraking van mr. Van Vulpen heeft verzoeker, onder verwijzing naar de eerdere door de Raad gedane uitspraken de verwachting uitgesproken dat mr. Van Vulpen voortgaat op de door de Raad ingeslagen weg. Zij is niet overgegaan tot het oproepen van de door verzoeker genoemde getuigen en zij heeft de zaak, die volgens verzoeker niet geschikt is voor behandeling door een enkelvoudige kamer, niet terug verwezen naar een meervoudige kamer. Voorts heeft mr. Van Vulpen in het verleden reeds een zaak van hem behandeld.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. Een wrakingsgrond moet gelegen zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon) van de rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college en niet het rechterlijke college als zodanig te betreffen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, LJN BM9141).

3.2. De in 2.1 weergegeven bezwaren van verzoeker kunnen niet anders worden opgevat dan te zijn gericht tegen elk lid van de Raad en elke kamer in welke samenstelling dan ook, derhalve tegen de Raad als zodanig. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraken van 28 januari 2005, LJN AS8815 en van 22 augustus 2006, LJN AY8554, is een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet. Het verzoek dient in zoverre dan ook te worden afgewezen.

3.3. De enkele omstandigheid dat de Raad in het verleden - volgens verzoeker - onjuiste uitspraken heeft gedaan, vormt geen reden om aan te nemen dat mr. Van Vulpen jegens verzoeker partijdig of vooringenomen is ten aanzien van de onderhavige zaak. Voor zover het verzoek om wraking betrekking heeft op de oproeping van getuigen en de verwijzing naar een meervoudige kamer, overweegt de Raad dat dit procedurele beslissingen betreffen. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen (CRvB 3 december 2010, LJN BO6452), is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechter die deze beslissing heeft genomen. De enkele omstandigheid dat mr. Van Vulpen geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om getuigen op te roepen en geen aanleiding heeft gezien de zaak op voorhand naar een meervoudige kamer terug te wijzen, vormt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat zij met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep ten opzichte van verzoeker vooringenomen is dan wel dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

3.4. De omstandigheid dat mr. Van Vulpen reeds eerder een zaak van verzoeker heeft behandeld is, mede gelet op het in 3.1 overwogene, eveneens onvoldoende om aan te nemen dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Bedoelde zaak betrof een verzoek om voorlopige voorziening dat mr. Van Vulpen heeft afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. Een inhoudelijk oordeel over het daar aan de orde zijnde geding heeft zij niet gegeven. Voor de door verzoeker uitgesproken verwachting dat mr. Van Vulpen de door de Raad - in zijn ogen onjuiste - ingeslagen weg zal volgen bestaat geen enkele grond. De wrakingskamer merkt in dit verband op dat verzoeker mr. Van Vulpen onmiddellijk na de opening van de behandeling van de zitting heeft gewraakt, zodat het niet tot een inhoudelijke behandeling van het geding heeft kunnen komen.

3.5. Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het verzoek om mr. Van Vulpen te wraken moet worden afgewezen.

4. Verzoeker heeft de wrakingskamer ter zitting nog verzocht uit te spreken dat de behandeling van het verzoek om herziening dient te geschieden door een meervoudige kamer en dat het noodzakelijk is een aantal met name genoemde getuigen op te roepen. De wrakingskamer gaat aan deze verzoeken voorbij. Deze verzoeken zien op de inhoudelijke behandeling van het geding en kunnen daarom in het kader van het verzoek om wraking niet aan de orde komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om wraking af.

Deze beslissing is gegeven door J. Brand als voorzitter en M. Greebe en J.J.T van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.

(getekend) J. Brand

(getekend) H.J. Dekker

CVG