Home

Centrale Raad van Beroep, 06-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1568, 13-457 WWB

Centrale Raad van Beroep, 06-05-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1568, 13-457 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 mei 2014
Datum publicatie
14 mei 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:1568
Zaaknummer
13-457 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 35

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand. Zowel de reiskosten van appellant als de reiskosten van de kinderen vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, maar zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de algemene bijstand dienen te worden betaald. Geen beroep op artikel 8 van het EVRM. Er is sprake van een voorliggende voorziening met betrekking tot de kosten van de speltherapie, te weten de Zvw. In de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving zijn alternatieve geneeswijzen zoals speltherapie als niet noodzakelijk aangemerkt. Geen dringende redenen.

Uitspraak

13/457 WWB, 13/459 WWB

Datum uitspraak: 6 mei 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 december 2012, 11/2085 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. A.J.D.D. Burhenne, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.H. Lenaers, advocaat en kantoorgenoot van mr. Burhenne.

Mr. Lenaers is ook voor appellante verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.G.W. van Heugten.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten hebben op 2 november 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de speltherapie van de dochter van appellante. Op 4 november 2010 hebben appellanten een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de reiskosten voortvloeiende uit de omgangsregeling tussen appellant en zijn twee kinderen, die bij hun moeder in [plaats] wonen.

1.2.

Bij besluit van 2 december 2010, voor zover hier van belang, heeft het college de aanvragen van 2 en 4 november 2010 afgewezen. Bij besluit van 17 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2010 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd onder aanpassing van de motivering. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten van de kinderen, gemaakt in het kader van de omgangsregeling, volgens vaste jurisprudentie ten laste komen van de verzorgende ouder. De reiskosten vloeien bovendien voort uit bij de omgangsregeling gebruikelijk voorkomende kosten binnen het familieverkeer. De reiskosten kunnen dan ook niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Ten aanzien van de kosten van de speltherapie heeft het college het standpunt ingenomen dat sprake is van een voorliggende voorziening, te weten de Zorgverzekeringswet (Zvw). In de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving zijn alternatieve geneeswijzen zoals speltherapie als niet noodzakelijk aangemerkt. Er is daarom geen ruimte voor het college om bijzondere bijstand toe te kennen voor deze kosten. Niet is gebleken van dringende redenen die desondanks tot verlening van de bijstand zouden moeten leiden.

1.3.

Bij beschikking van 7 november 2012 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage bepaald dat de kosten van de omgangsregeling tussen appellant en zijn kinderen door appellant worden gedragen.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat de reiskosten noodzakelijke kosten zijn die voortvloeien uit bijzondere persoonlijke omstandigheden.

De kinderen van appellant hebben al veel meegemaakt door de echtscheiding van hun ouders, financiële problemen en een strafrechtelijke procedure gericht tegen appellant. De kinderen hebben erg geleden onder deze omstandigheden. Het is dan ook noodzakelijk dat appellant structureel contact met hen kan onderhouden. Met de weigering bijzondere bijstand toe te kennen wordt inbreuk gemaakt op het recht op familieleven van appellant en zijn kinderen. Ten aanzien van de kosten van de speltherapie hebben appellanten aangevoerd dat geen sprake is van een voorliggende voorziening omdat de zorgverzekering deze kosten niet vergoedt. De speltherapie is noodzakelijk voor de dochter van appellante. De kosten vloeien voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van de dochter, die al veel problemen heeft ondervonden.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Reiskosten omgangsregeling

4.1.

In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 6 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO7408, en 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2194) behoren de reiskosten van de niet-verzorgende ouder, gemaakt in het kader van een omgangsregeling, tot de kosten die normaliter binnen de sfeer van uitgaven in het familieverkeer voorkomen. Uit de laatstgenoemde uitspraak volgt verder dat de reiskosten van de betrokken kinderen in verband met de bezoekregeling ten laste komen van de verzorgende ouder. Het een en het ander geldt zowel voor de situatie waarin de omgangsregeling berust op een afspraak tussen de ouders als voor het geval waarin de omgangsregeling door de familierechter is vastgesteld. Anders dan appellanten hebben aangevoerd, levert de omstandigheid dat op grond van een rechterlijke beschikking de reiskosten van de betrokken kinderen niet ten laste van de verzorgende ouder maar ten laste van appellant komen, dan ook geen bijzondere omstandigheid op om van dit uitgangspunt af te wijken. Ook de omstandigheid dat de kinderen de steun van hun vader nodig hebben na een financieel en emotioneel moeilijke periode, is geen omstandigheid waarin appellant zich onderscheidt van veel andere bijstandsgerechtigden in soortgelijke situaties. Zowel de reiskosten van appellant als de reiskosten van de kinderen vloeien daarom niet voort uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, maar zijn aan te merken als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit de algemene bijstand dienen te worden betaald.

4.3.

Het beroep van appellanten op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op family life slaagt niet. De bescherming die artikel 8 van het EVRM biedt, strekt niet zover dat het bijstandverlenende orgaan verplicht is de betrokkene financieel in staat te stellen om de uitoefening van het recht op contact met ouders en het recht op gezinsleven mogelijk te maken ten aanzien van een in een andere gemeente wonend kind (zie de onder 4.2 genoemde uitspraak van 6 april 2004).

Kosten van speltherapie

4.4.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand, voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

4.5.

Op 1 januari 2006 is in werking getreden het op de Zvw gebaseerde Besluit zorgverzekering. In de artikelen 2.4 tot en met 2.15 van het Besluit Zorgverzekering zijn de zorg en overige diensten bepaald waarop de verzekerde jegens zijn verzekeraar aanspraak kan maken. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 18 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8443) worden de Zvw en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor de kosten van (para)medische zorg in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB beschouwd.

4.6.

Speltherapie is een vorm van zorg is die niet behoort tot de zorg die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde dan wel op grond van de AWBZ voor vergoeding in aanmerking komt. Daarmee is door de wet- en regelgeving een bewuste beslissing genomen over de noodzaak van het al dan niet vergoeden van de kosten van deze alternatieve geneeswijze. Dit betekent dat er voor het college in beginsel geen ruimte is om de gevraagde bijzondere bijstand te verstrekken. Het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB staat hieraan in de weg. Gelet hierop treft de beroepsgrond van appellanten dat geen sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de WWB geen doel.

4.7.

Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt de mogelijkheid om, in afwijking van onder meer artikel 15, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.

4.8.

Appellanten hebben aangevoerd dat de speltherapie door deskundigen voor de dochter van appellante noodzakelijk is geacht. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij verwezen naar een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg van M. Creusen, klinisch psycholoog bij het Riagg, van 9 november 2010 en een verslag van gesprek en observatie van L. Berkens, psychiater bij GGZE centrum kinder- en jeugdpsychiatrie, van december 2010. Volgens Creusen is sprake van lijdensdruk en problematiek bij de dochter. Berkens vermeldt dat een beeld naar voren komt van een meisje met veel angsten. Het advies van Berkens is om behandeling in te zetten. Omdat de vader van de dochter van appellante geen toestemming heeft gegeven voor behandeling van zijn dochter, kan echter geen hulp worden verleend door de reguliere hulpverlening.

4.9.

Weliswaar blijkt uit deze stukken dat de dochter van appellante hulp en behandeling nodig heeft, maar niet dat een situatie ontstaat die voor deze dochter levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg heeft, indien zij geen speltherapie krijgt. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is dan ook geen sprake. Ook de overige door appellanten genoemde omstandigheden, gelegen in de financiële en emotionele problematiek van appellanten en hun kinderen, leveren geen dergelijke zeer dringende redenen op.

4.10.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.C.R. Schut en

C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2014.

(getekend) C. van Viegen

(getekend) J.T.P. Pot

ew