Centrale Raad van Beroep, 15-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1202, 13-6680 WW
Centrale Raad van Beroep, 15-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1202, 13-6680 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 april 2015
- Datum publicatie
- 16 april 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:1202
- Zaaknummer
- 13-6680 WW
Inhoudsindicatie
Verhoging beslagvrije voet. Het Uwv is gehouden volledige medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Met betrekking tot de geldigheid van het beslag en/of de hoogte van de beslagvrije voet zal appellant zich met de deurwaarder kunnen verstaan of zich tot de civiele rechter kunnen wenden. Indien appellant van mening is dat de deurwaarder bij het leggen van het beslag en/of het vaststellen van de hoogte van de beslagvrije voet heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM dient hij zich ook hieromtrent tot de civiele rechter te wenden. De WW-uitkering wordt per vier weken betaald. Om de juiste beslagvrije voet te hanteren moest het Uwv de door de deurwaarder genoemde maandbedragen omrekenen naar bedragen per vier weken. Het Uwv heeft dit op juiste wijze gedaan. Het Uwv is daarmee binnen de grenzen van het beslag gebleven.
Uitspraak
13/6680 WW, 13/6681 WW
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 november 2013, 13/3061 en 13/3062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
Appellant ontvangt sinds 2 januari 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Op 11 december 2012 is door een deurwaarder onder het Uwv executoriaal beslag gelegd op de WW-uitkering van appellant. Daarbij is de beslagvrije voet vastgesteld op
€ 601,60 per maand, de gehalveerde beslagvrije voet voor gehuwden en samenwonenden.
Bij besluit van 7 januari 2013 heeft het Uwv appellant over het beslag en de gevolgen daarvan geïnformeerd. Het Uwv heeft daarbij onder meer vermeld dat appellant met ingang van 31 december 2012 nog een bedrag van € 553,20 per vier weken ontvangt.
Op 5 februari 2013 heeft de deurwaarder de beslagvrije voet vastgesteld op
€ 1.483,05 per maand.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het Uwv appellant geïnformeerd dat op basis van telefonisch overleg met de deurwaarde de beslagvrije voet met ingang van 25 februari 2013 is verhoogd naar € 1.363,72 per vier weken.
Bij beslissing op bezwaar van 1 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 7 januari 2013 en 12 maart 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij in een geval als het onderhavige verplicht is de bedragen boven de beslagvrije voet af te dragen en dat indien appellant het niet eens is met de rechtmatigheid van het beslag en/of de hoogte van de beslagvrije voet, hij contact dient op te nemen met de beslaglegger. Het Uwv heeft er hierbij op gewezen dat de heroverweging in bezwaar van een besluit waarin wordt meegedeeld dat de hoogte van de uitkering wijzigt als gevolg van een gelegd beslag, beperkt is tot de vraag of het Uwv bij het nemen van de betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven, hetgeen naar de mening van het Uwv hier het geval is geweest.
Volgens betaalspecificaties van 29 januari 2013 en 26 februari 2013 heeft het Uwv aan appellant over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 en over de periode van 28 januari 2013 tot en met 24 februari 2013 een bedrag van € 399,20 aan
WW-uitkering betaald.
Bij besluit van 1 mei 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de betaalspecificaties gegrond verklaard en vastgesteld dat aan appellant over de betreffende perioden € 553,20 aan WW-uitkering had moeten worden betaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar een arrest van een civiele kamer van het gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013 aangevoerd dat nooit beslag op zijn WW-uitkering had mogen worden gelegd. Het beslag was volgens hem “illegal” in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Appellant heeft erkend dat het Uwv in zijn algemeenheid een beslagopdracht van een deurwaarder heeft uit te voeren. Onder omstandigheden dient het Uwv echter in de visie van appellant van dit uitgangspunt af te wijken en vragen te stellen aan de deurwaarder. Dit is volgens appellant met name het geval als een specificatie van het bedrag waarop beslag moet worden gelegd niet blijkt uit het vonnis, de beslagvrije voet afwijkt van de norm die is neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het beslag inhoudelijk bestreden wordt door degene ten laste van wie beslag wordt gelegd. Nu deze omstandigheden zich in zijn geval hebben voorgedaan had het Uwv niet zomaar uitvoering mogen geven aan het beslag. Als gevolg van de handelwijze van het Uwv heeft appellant kosten moeten maken. Appellant wenst deze kosten vergoed te zien. Appellant heeft in hoger beroep voorts, evenals in beroep, aandacht gevraagd voor de omrekening van de door de deurwaarder genoemde bedragen naar bedragen per vier weken. Appellant heeft in dit verband te kennen gegeven te betwijfelen of de door de deurwaarder genoemde bedragen maandbedragen zijn.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen is volgens vaste rechtspraak van de Raad de derdebeslagene (in dit geval het Uwv) gehouden volledige medewerking te verlenen aan het gelegde executoriale beslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen. Zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. In de procedure tegen het Uwv kan appellant dan ook slechts opkomen tegen de wijze waarop het Uwv het beslag op appellant uitvoert. Met betrekking tot de geldigheid van het beslag en/of de hoogte van de beslagvrije voet zal appellant zich met de deurwaarder kunnen verstaan of zich tot de civiele rechter kunnen wenden. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 10 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7466, van
30 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6529 en van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009.
De Raad ziet in de door appellant genoemde omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van de in 4.1 neergelegde lijn.
Appellant heeft de geldigheid van het beslag voorgelegd aan de civiele rechter. Dit heeft geleid tot het in 3.1 genoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 oktober 2013. In dit arrest heeft het gerechtshof de beslaglegger veroordeeld het op 11 december 2012 onder het Uwv ten laste van appellant gelegde beslag op te heffen (arrest onder 4.4). Daarnaast heeft het gerechtshof de beslaglegger veroordeeld om aan appellant te betalen hetgeen hij op grond van het beslag onder het Uwv heeft ontvangen en om er voor zorg te dragen dat de deurwaarder al hetgeen de beslaglegger nog zal ontvangen van het Uwv eveneens aan appellant zal afdragen. Dit alles onder vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de dag dat het Uwv het bedrag aan de deurwaarder heeft afgedragen tot de dag der voldoening door de beslaglegger aan appellant (arrest onder 4.5).
Indien appellant van mening is dat de deurwaarder bij het leggen van het beslag en/of het vaststellen van de hoogte van de beslagvrije voet heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM dient hij zich ook hieromtrent tot de civiele rechter te wenden. Dit betekent dat indien en voor zover het Uwv bij het nemen van zijn betalingsbeslissingen is gebleven binnen het kader van het beslag, het niet aan de bestuursrechter is een oordeel te geven over de toepassing van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Voor zover appellant met zijn betoog over de door het Uwv gehanteerde bedragen in relatie tot de door de deurwaarder genoemde bedragen heeft bedoeld te stellen dat het Uwv niet binnen de grenzen van het gelegde beslag is gebleven wordt het volgende overwogen.
De hoogte van de beslagvrije voet is geregeld in artikel 475d Rv. Dit artikel sluit aan bij de normen die zijn neergelegd in de artikelen 20 tot en met 23 van de Wet werk en bijstand (Wwb), in die zin dat de beslagvrije voet wordt gesteld op 90% van de voor de betrokkene geldende bijstandsnorm. De bijstandsnormen zijn in genoemde artikelen geformuleerd als bedragen per kalendermaand. Voor gehuwden was de bijstandsnorm in december 2012
€ 1.336,87 per maand. De beslagvrije voet was 90% hiervan, dat wil zeggen € 1.203,18.
Het bij het beslag op 11 december 2012 door de deurwaarder genoemde bedrag van
€ 601,60 per maand, als zijnde de gehalveerde beslagvrije voet voor gehuwden en samenwonenden, correspondeert hiermee.
Met ingang van 2013 was de bijstandsnorm voor gehuwden € 1.321,96 per maand. 90% hiervan was € 1.189,76 per maand. De door de deurwaarder op 5 februari 2013 genoemde beslagvrije voet van € 1.483,05 per maand is gevonden door bij genoemde € 1.189,76 een bijtelling voor woonkosten van € 257,22 per maand en een bijtelling voor ziektekosten van
€ 36,07 op te tellen.
De WW-uitkering wordt per vier weken betaald. Om de juiste beslagvrije voet te hanteren moest het Uwv de door de deurwaarder genoemde maandbedragen omrekenen naar bedragen per vier weken. Het Uwv heeft dit op juiste wijze gedaan. Het Uwv is daarmee binnen de grenzen van het beslag gebleven.
De door appellant geclaimde advocaatkosten van € 718,26 hebben betrekking op werkzaamheden die voor hem zijn verricht door mr. M.H.G. de Neef. Appellant heeft mr. De Neef ingeschakeld om de beslagvrije voet, die door de deurwaarder op € 601,60 was vastgesteld, te doen aanpassen. Dit heeft geresulteerd in de brief van 5 februari 2013 waarin de deurwaarder de beslagvrije voet heeft vastgesteld op € 1.483,05 per maand. Indien appellant de kosten verbonden aan het inschakelen van mr. De Neef vergoed wenst te zien dient hij zich, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tot de deurwaarder of de civiele rechter te wenden.
Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat de kosten verbonden aan het inschakelen van mr. De Neef (mede) verband hielden met de in 1.7 genoemde betaalspecificaties kan appellant hierin niet worden gevolgd. Zoals blijkt uit deze betaalspecificaties heeft het Uwv in genoemde perioden een bedrag van € 399,20 aan
WW-uitkering betaald. Dit had echter € 553,20 moeten zijn. Dit is het gevolg geweest van een fout van het Uwv, die door het Uwv bij bestreden besluit 2 is erkend en gecorrigeerd.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.I. van der Kris en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn