Home

Centrale Raad van Beroep, 15-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400, 13-1052 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 15-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400, 13-1052 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 april 2015
Datum publicatie
7 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:1400
Zaaknummer
13-1052 WWAJ

Inhoudsindicatie

Weigering AAW-uitkering. Gezien het geboortejaar (1972) dient de aanvraag (in 2010) beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in de AAW. Voldoende medische grondslag. Appellant heeft ruim 20 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid zijn aanvraag voor de onderhavige uitkering ingediend. Daarmee heeft hij het risico genomen dat de medische gegevens uit die tijd (de jaren 1989-1990) niet meer achterhaald kunnen worden. De door appellant in hoger beroep staande gehouden opvatting dat hij op 17/18 jarige leeftijd door de ADHD en PTSS aanzienlijk ernstiger beperkt was dan door het Uwv is aangenomen, is in hoger beroep niet nader onderbouwd aan de hand van objectief-medische gegevens.

Uitspraak

13/1052 WWAJ

Datum uitspraak: 15 april 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van

16 januari 2013, 12/1564 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015, waar namens appellant

mr. E. Schriemer, kantoorgenoot van mr. Nijk, is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1972, heeft op 12 september 2011 een aanvraag op

grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.

1.2.

Naar aanleiding van voormelde aanvraag heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur gezien, de dossiergegevens bestudeerd en nadere gegevens opgevraagd bij Dimence. De verzekeringsarts heeft overwogen dat appellant op 17/18 jarige leeftijd beperkingen had ten gevolge van ADHD. De door het Uwv ingewonnen informatie leverde geen nieuwe gegevens over de situatie rond het 18e levensjaar op. Als gevolg hiervan heeft het Uwv alleen standaardbeperkingen voor ADHD vastgesteld, neergelegd in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst van 7 november 2011. Appellant is aangewezen op werk met een bekend kader en een duidelijke structuur met daarbinnen roulatie/variatie. De arbeidsdeskundige heeft na onderzoek een drietal functies geselecteerd waartoe appellant met zijn beperkingen geschikt is te achten. Bij besluit van 14 december 2011 heeft het Uwv vervolgens de aanvraag afgewezen, onder de overweging dat appellant in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.

1.3.

Bij besluit van 5 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van

14 december 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd waarin is overwogen dat het appellant niet is gelukt om relevante medische gegevens uit de periode in geding te krijgen en dat volgens de brief van de huisarts van 5 april 2012 oude gegevens van meer dan 15 jaar geleden zijn vernietigd. Dit betekent dat er aldus geen andere medische gegevens zijn dan waarover de verzekeringsarts beschikte. De verzekeringsarts heeft uitgebreid en navolgbaar gerapporteerd en de beperkingen juist vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op informatie van Dimence van 28 oktober 2011 en 17 april 2012, van de neuroloog van 18 maart 2009 en van de huisarts van 5 april 2012. Verder acht de rechtbank van belang dat appellant heeft verklaard dat het niet mogelijk is om aanvullende medische stukken aan te leveren die zien op de datum in geding, dat hetgeen appellant heeft aangevoerd over zijn levensloop geen medisch objectiveerbare gegevens betreft en dat de brief van Dimence van 22 augustus 2012 enkel ziet op de behandeling die onlangs is opgestart. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Nu deze motivering eerst in beroep is verstrekt, heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, waarbij hij zich heeft beperkt tot de medische aspecten van het geschil. Appellant voert onder verwijzing naar een brief van Dimence van 2 september 2013 aan dat hij als gevolg van fysieke en psychische aandoeningen meer functionele beperkingen had dan door het Uwv is aangenomen. Bij appellant is ADHD vastgesteld en daarnaast wordt appellant behandeld voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Appellant heeft een levensgeschiedenis met ernstige problematiek op alle terreinen (school, relaties, werk).

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111 heeft de Raad aanleiding gezien om met betrekking tot aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong die zijn ingediend na 1 januari 2010 door personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, wat betreft het toepasselijke recht, anders te oordelen dan de Raad heeft gedaan in zijn uitspraak van 9 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1600. Omdat appellant is geboren in 1972 dient, hoewel hij zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend, de beoordeling van zijn aanspraken plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).

4.2.1.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.

4.2.2.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.

4.3.

De Raad verenigt zich met de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Hierbij wijst de Raad op zijn vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240), waaruit volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico moet blijven van degene die (alsnog) een aanvraag indient. Appellant heeft ruim 20 jaar na de gestelde arbeidsongeschiktheid zijn aanvraag voor de onderhavige uitkering ingediend. Daarmee heeft hij het risico genomen dat de medische gegevens uit die tijd (de jaren 1989-1990) niet meer achterhaald kunnen worden. De door appellant in hoger beroep staande gehouden opvatting dat hij op 17/18 jarige leeftijd door de ADHD en PTSS aanzienlijk ernstiger beperkt was dan door het Uwv is aangenomen, is in hoger beroep niet nader onderbouwd aan de hand van objectief-medische gegevens. De door appellant zelf beschreven levensgeschiedenis, waarop ook Dimence zijn overwegingen, zoals neergelegd in de brief van 2 september 2013, heeft gebaseerd, is hiervoor onvoldoende en geeft geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.

4.4.

Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten en met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt, voor zover aangevochten, de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) K. de Jong