Home

Centrale Raad van Beroep, 03-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1870, 14-5378 WW

Centrale Raad van Beroep, 03-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1870, 14-5378 WW

Inhoudsindicatie

In de door appellante gedane melding is geen aanleiding gezien om werknemer een maatregel op te leggen. Als uitgangspunt geldt dat het Uwv kan volstaan met een beoordeling of een werknemer voldoet aan de kwantitatieve norm van gemiddeld vier sollicitaties per vier weken. Dit is anders in het geval een overheidswerkgever het Uwv erop wijst dat een voormalige werknemer zich niet aan zijn sollicitatieplicht houdt, omdat hij niet voldoet aan de kwalitatieve eisen die aan de sollicitaties worden gesteld en de overheidswerkgever dit standpunt ook heeft onderbouwd. Appellant heeft een te beperkte invulling gegeven aan de op hem rustende verplichting om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. Op grond van artikel 2, in samenhang met artikel 6, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten was het Uwv gehouden een maatregel op te leggen van 25 procent van het uitkeringsbedrag gedurende ten minste vier maanden. Het Uwv heeft dit ten onrechte niet gedaan. Dit betekent dat het Uwv appellante de schade moet vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van het niet opleggen van een maatregel.

Uitspraak

14/5378 WW

Datum uitspraak: 3 juni 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2014, 13/940 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante stichting] [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.H.M. Hoffard hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 13/5873 WW, 13/5875 WW en 14/4483 WW plaatsgehad op 22 april 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Beers en mr. J. Visser, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.

[werknemer] (werknemer) is tot 1 augustus 2011 werkzaam geweest bij appellante.

1.2.

Het Uwv heeft werknemer met ingang van 1 augustus 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

1.3.

Appellante heeft op 13 februari 2013 een melding verwijtbaar gedrag tijdens

re-integratietraject (melding) gedaan, en daarmee impliciet verzocht de WW-uitkering van werknemer te herzien. Appellante heeft daarbij onder meer meegedeeld dat uit informatie van werknemer is gebleken dat hij nog altijd vrij eenzijdig solliciteert naar banen in de grafische sector.

1.4.

Bij besluit van 22 februari 2013 heeft het Uwv het verzoek van appellante om herziening van de WW-uitkering van werknemer afgewezen. Uit het sollicitatiegedrag van werknemer is volgens het Uwv niet gebleken dat hij onvoldoende solliciteert. In de door appellante gedane melding is geen aanleiding gezien om werknemer een maatregel op te leggen. Bij beslissing op bezwaar van 25 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft toegelicht dat de vraag of een werknemer te eenzijdig heeft gesolliciteerd een aspect is dat valt onder de kwalitatieve aspecten van de sollicitatieplicht en dat dit punt door appellante had moeten worden geregeld in een re-integratievisie.

2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat appellante met werknemer geen afspraken heeft gemaakt over de invulling van zijn sollicitatieplicht, zodat voor werknemer de norm gold van gemiddeld vier sollicitaties in vier weken. Gebleken is dat werknemer hieraan heeft voldaan. De stelling van appellante dat werknemer met zijn sollicitaties niet aan de Richtlijn passende arbeid 2008 heeft voldaan en dat daarom een maatregel moet worden opgelegd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Richtlijn passende arbeid 2008 niet bindend is. Gelet op het feit dat in het geval van werknemer op het punt van re-integratie geen afspraken zijn gemaakt, is hem geen verdergaande verplichting dan gemiddeld vier sollicitaties in vier weken opgelegd.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep - onder verwijzing naar de Richtlijn Passende arbeid 2008 - aangevoerd dat voor iedere werkloze geldt dat na één jaar werkloosheid arbeid op ieder niveau passend is. Hiervoor hoeven geen afspraken in het kader van de re-integratie te worden gemaakt. Volgens appellante heeft werknemer niet aan de op hem rustende sollicitatieplicht voldaan, omdat hij zich heeft beperkt tot het solliciteren op functies binnen de grafische sector en op functies met hetzelfde niveau. Gelet op de duur van zijn werkloosheid had van werknemer mogen worden verwacht dat hij breder solliciteerde. Het Uwv had werknemer een maatregel moeten opleggen, dan wel appellante schadeloos moeten stellen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv zijn de sollicitatie-activiteiten van werknemer gericht geweest op passende arbeid in de zin van de Richtlijn passende arbeid 2008. Voorts is gebleken dat werknemer niet alleen heeft gereageerd op functies op HBO-niveau, maar ook op MBO-niveau. Gelet op het feit dat niet is gebleken van enige ondersteuning bij de re-integratie van werknemer door appellante, ziet het Uwv niet in waarom de sollicitatie-activiteiten van werknemer niet voldoende zijn geweest. Volgens het Uwv is er geen reden om appellante schadeloos te stellen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ter zitting heeft appellante toegelicht dat zij met deze procedure niet beoogt dat het Uwv werknemer alsnog een maatregel oplegt, maar slechts dat het Uwv de schade vergoedt die appellante heeft geleden als gevolg van het feit dat er geen maatregel is opgelegd op de uitkering van werknemer en een te hoog bedrag aan uitkering van werknemer op appellante is verhaald.

4.2.

Voor de beoordeling of het Uwv in de melding van appellante aanleiding had moeten zien voor het opleggen van een maatregel is de volgende wet- en regelgeving van belang.

4.2.1.

Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Ter uitvoering van dit voorschrift hanteert het Uwv een beleid dat er ten aanzien van werknemer op neerkomt dat hij in een periode van vier weken vier sollicitaties moet verrichten.

4.2.2.

Uit artikel 27, derde lid, van de WW vloeit voort dat indien de werknemer de sollicitatieverplichting uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen, de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd.

4.2.3.

Op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden.

4.2.4.

Uit de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder c, en 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel maatregelen Uwv volgt dat de hoogte en de duur van een maatregel wegens overtreding van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW omschreven verplichting wordt vastgesteld op 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent, gedurende ten minste vier maanden.

4.3.

Niet in geschil is dat op werknemer de verplichting rustte om gemiddeld vier sollicitaties per vier weken te verrichten. Voorts is niet in geschil dat werknemer gemiddeld vier keer per vier weken heeft gesolliciteerd. Partijen verschillen van mening over de vraag of het Uwv in de melding van appellante aanleiding had behoren te zien na te gaan of werknemer zich bij zijn inspanningen om te voldoen aan zijn sollicitatieverplichting voldoende ruim heeft opgesteld. Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of werknemer - gezien de duur van zijn werkloosheid - voldoende ruim heeft gesolliciteerd naar functies.

4.4.

In de Werkwijzer ‘artikel 72a WW’ (Werkwijzer) zijn de afspraken tussen het Uwv en het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en enkele overheidswerkgevers neergelegd. In de Werkwijzer is bepaald dat het Uwv steekproefsgewijs controleert of een werkloze overheidswerknemer aan zijn sollicitatieplicht voldoet. De kwalitatieve aspecten, zoals de inhoud van de sollicitatiebrieven en de selectie van vacatures waarop wordt gesolliciteerd behoren tot de taken van de overheidswerkgever.

4.5.

Gelet op deze afspraken geldt als uitgangspunt dat het Uwv kan volstaan met een beoordeling of een werknemer voldoet aan de kwantitatieve norm van gemiddeld vier sollicitaties per vier weken. Dit is anders in het geval een overheidswerkgever het Uwv erop wijst dat een voormalige werknemer zich niet aan zijn sollicitatieplicht houdt, omdat hij niet voldoet aan de kwalitatieve eisen die aan de sollicitaties worden gesteld en de overheidswerkgever dit standpunt ook heeft onderbouwd. In dat geval zal het Uwv bij de beoordeling of een werknemer heeft voldaan aan zijn verplichting om passende arbeid te verkrijgen ook deze kwalitatieve aspecten van de sollicitaties moeten betrekken. Daarbij is niet doorslaggevend of een werkgever met een werknemer nadere afspraken heeft gemaakt in het kader van een re-integratietraject. Deze kwalitatieve eisen aan de sollicitaties vloeien immers voort uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW.

4.6.

Het is vaste rechtspraak van de Raad dat van een werknemer wordt verwacht dat naarmate hij langer werkloos is hij zich bij zijn sollicitatie-activiteiten niet beperkt tot het zoeken naar functies op zijn eigen vakgebied, maar dat hij ook moet kijken naar andere, lager gekwalificeerde functies (zie bijvoorbeeld CRvB 15 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AS3497 en CRvB 8 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1723). Dit uitgangspunt is neergelegd in de Richtlijn passende arbeid 2008. Daarin is uiteengezet dat het begrip passende arbeid ruimer moet worden uitgelegd naarmate de duur van de werkloosheid toeneemt of de kans op werkhervatting kleiner is. Een werkloze met geringe kansen op het vinden van werk zal concessies moeten doen ten aanzien van - onder meer - de aard van de te aanvaarden arbeid (met name het beroep en opleidingsniveau) en het loonniveau.

4.7.

Gelet op de duur van de werkloosheid van werknemer ten tijde van de melding, gold ook voor hem een ruime uitleg van het begrip passende arbeid, zodat op hem de verplichting rustte om uit te kijken naar andere, lager gekwalificeerde, functies. Uit de brief van werknemer aan het Uwv van 19 juni 2013 blijkt ook dat werknemer zich bewust was van zijn verplichting om breder te solliciteren. Voorts blijkt uit de door appellante overgelegde bewijsstukken van sollicitaties van werknemer dat hij zich heeft beperkt tot het zoeken naar functies op MBO- en/of HBO-niveau en naar functies in de grafische sector. Daarmee heeft hij een te beperkte invulling gegeven aan de op hem rustende verplichting om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW. Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat werknemer het niet nakomen van de verplichting niet in overwegende mate kan worden verweten. De omstandigheid dat werknemer destijds niet is begeleid door appellante bij het zoeken naar ander werk levert geen grond op om af te wijken van de standaardmaatregel. Op grond van artikel 2, in samenhang met artikel 6, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten was het Uwv gehouden een maatregel op te leggen van 25 procent van het uitkeringsbedrag gedurende ten minste vier maanden. Het Uwv heeft dit ten onrechte niet gedaan. Dit betekent dat het Uwv appellante de schade moet vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van het niet opleggen van een maatregel.

4.8.

Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 27, derde lid, van de WW worden vernietigd en het Uwv zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door het Uwv te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellante voor verleende rechtsbijstand. De kosten in bezwaar worden begroot op € 980,-, in beroep op € 980,- en in hoger beroep op € 980,-, in totaal € 2.940,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 juli 2013;

- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts hoger beroep bij de Raad kan worden ingesteld;

- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.940,-;

- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 811,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en

M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015.

(getekend) G.A.J. van den Hurk

(getekend) W. de Braal

ew