Home

Centrale Raad van Beroep, 29-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2212, 13-6749 WIA

Centrale Raad van Beroep, 29-06-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2212, 13-6749 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juni 2015
Datum publicatie
7 juli 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:2212
Zaaknummer
13-6749 WIA

Inhoudsindicatie

Geen toename beperkingen. Arbeidskundige grondslag. Geschiktheid functies. Opleidingsniveau.

Uitspraak

13/6749 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

31 oktober 2013, 13/1426 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. de Bluts, advocaat, en H. Dogu, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was laatstelijk werkzaam als aardbeienplukster. Op 28 november 2007 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met rugklachten. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per einde wachttijd, met ingang van 25 november 2009, geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2.

Bij brief van 16 juli 2012 heeft appellante een melding gedaan van verslechtering van haar gezondheid sinds begin 2012. Na onderzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat er op en na 17 juli 2012 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat er op en na 17 juli 2012 geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak.

1.3.

In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. Met inachtneming van de beperkingen zoals neergelegd in de per einde wachttijd opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorbeeldfuncties voor appellante geselecteerd en aan de hand van de mediane loonwaarde van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op nihil. Bij besluit van 24 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 oktober 2012 ongegrond verklaard.

2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante uitsluitend naar voren gebracht dat de geduide functies niet geschikt zijn. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 8 april 2013 gemotiveerd heeft geconcludeerd dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om de geduide functies ongeschikt te achten voor appellante.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de geduide functies niet geschikt zijn te achten. De functie medewerker operations (SBC-code 111010) is niet geschikt, omdat de belasting in de functie op het item reiken de belastbaarheid van appellante overschrijdt. In de functies inpakster koekjes (SBC-code 111190) en productie medewerker (SBC-code 111180) voldoet appellante niet aan het vereiste opleidingsniveau. In de drie hiervoor genoemde functies voldoet appellante niet aan het vereiste de Nederlandse taal goed te beheersen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter zitting heeft het Uwv aangevoerd dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraken van 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334, 12 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8792 en

10 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3787) geen arbeidskundig onderzoek behoeft plaats te vinden als er geen toegenomen beperkingen zijn en dat daarom de arbeidskundige kant van het bestreden besluit niet ter discussie kan staan.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad stelt vast dat de verzekeringsgeneeskundige kant van het bestreden besluit niet in geschil is, nu appellante zowel in beroep als in hoger beroep uitsluitend arbeidskundige gronden heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft appellante haar, uitsluitend arbeidskundige, gronden van beroep herhaald. Het Uwv heeft er ter zitting met juistheid op gewezen dat bij een beoordeling in het kader van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet WIA volgens vaste rechtspraak een arbeidskundig onderzoek in een situatie als deze niet hoeft plaats te vinden. Maar nu er wel een arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden, het Uwv deze aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en deze grondslag wordt aangevochten door appellante, moet worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellantes gronden niet slagen. In zijn rapporten van 22 januari 2013 en 8 april 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn te achten voor appellante.

4.2.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de geduide functies alle functies betreffen op functie- en opleidingsniveau van maximaal 2. Appellante heeft opleidingsniveau 2, zij heeft de volledige basisschool doorlopen in Turkije. Betreffende de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wordt verwezen naar artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten waarin - voor zover hier van belang - is bepaald, dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Aangezien bij appellante niet is gebleken van uit ziekte of gebrek voortkomende onmogelijkheid om de Nederlandse taal aan te leren, onderschrijft de Raad dan ook niet de stelling van appellante dat zij de meergenoemde functies om deze reden niet kan vervullen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het spreken en verstaan van de Nederlandse taal in de geduide functies plaatsvindt op een eenvoudig niveau, met alledaags woordgebruik en in een laag tempo. De werknemer is hiermee in staat opdrachten en waarschuwingen te begrijpen, nadere instructies te vragen en met collega’s te communiceren. De geduide functies voldoen daarom aan de gestelde voorwaarden voor algemeen gebruikelijke bekwaamheden en aan het opleidingsniveau van appellante.

4.3.

Betreffende de grond die betrekking heeft op het item reiken in de functie medewerker operations (SBC-code 111010) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 april 2013 vastgesteld dat de verzekeringsarts te kennen heeft gegeven, dat appellante voor het item reiken qua frequentie boven de normaalwaarde (1200 maal per uur) belastbaar is. Verder is in deze functie de verhouding tussen reikafstand (veel korter dan wat maximaal, dat wil zeggen volgens de normaalwaarde, mogelijk is voor appellante) en frequentie (die hoger ligt dan de normaalwaarde) dusdanig dat de hogere frequentie geen bezwaar oplevert voor de belastbaarheid van appellante. De Raad kan de hiervoor onder 4.2 en 4.3 weergegeven arbeidskundige motivering onderschrijven.

4.4.

Uit hetgeen is overwogen onder 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J.R. Riphagen en

P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2015.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) J.R. van Ravenstein