Centrale Raad van Beroep, 10-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3787, 13-1660 WIA
Centrale Raad van Beroep, 10-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3787, 13-1660 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 november 2014
- Datum publicatie
- 25 november 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:3787
- Zaaknummer
- 13-1660 WIA
Inhoudsindicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op de grond dat appellant geen arbeidskundig onderzoek heeft verricht.
Uitspraak
13/1660 WIA
Datum uitspraak: 10 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
15 februari 2013, 12/1552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Betrokkene is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Op 6 juni 2005 is betrokkene ten gevolge van rug- en bekkenklachten uitgevallen voor haar werk als teamcoach voor gemiddeld 26,72 uur per week bij [BV] Appellant heeft betrokkene per 29 september 2007 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
2. Betrokkene heeft zich ten gevolge van een toename van haar rug- en bekkenklachten per
22 oktober 2009 ziek gemeld. Bij besluit van 28 december 2011 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij met ingang van
22 oktober 2009 niet toegenomen arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 19 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, met toekenning van vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een arbeidskundig onderzoek onderdeel diende uit te maken van de beoordeling van de gestelde toename van arbeidsongeschiktheid. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst appellant naar de uitspraken van de Raad van 26 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334) en 25 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9851). In deze uitspraken is eveneens sprake van een claim wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar nadat de toekenning van een uitkering krachtens de Wet WIA werd geweigerd. Deze claim resulteerde niet in een toekenning van uitkering krachtens de
Wet WIA, omdat de medische beperkingen ten opzichte van de vorige beoordeling niet waren gewijzigd. Daarbij oordeelde de Raad dat terecht was afgezien van het instellen van een arbeidskundig onderzoek.
Betrokkene verzoekt om de aangevallen uitspraak te bevestigen en om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door betrokkene geleden schade en in de kosten van juridische bijstand.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
De Raad stelt vast dat de gronden van het door appellant ingestelde hoger beroep zich niet richten tegen de beoordeling door de rechtbank van de medische grondslag van het bestreden besluit. In geschil is derhalve of de rechtbank terecht het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd op de grond dat appellant geen arbeidskundig onderzoek heeft verricht.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat uit artikel 6, eerste lid van de Wet WIA volgt dat een onderzoek als het onderhavige zowel uit een verzekeringsgeneeskundig als een arbeidskundig onderzoek dient te bestaan. Noch uit de Wet WIA, noch uit de bij de Wet WIA behorende Memorie van Toelichting is gebleken dat voornoemd artikel niet van toepassing zou zijn op de onderhavige situatie. De verwijzing door appellant naar uitspraken van de Raad die betrekking hebben op beoordelingen van toegenomen klachten in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) volgt de rechtbank niet, nu in die wet, anders dan in de Wet WIA, niet is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld dient te worden op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank volgt appellant niet in diens standpunt dat rechtspraak die ziet op situaties waarin reeds een uitkering was toegekend niet van toepassing is op de situatie van betrokkene, nu het in die rechtspraak ook om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat.
De Raad stelt vervolgens vast dat op de dag dat betrokkene de wachttijd heeft doorlopen, op 29 september 2007, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, omdat zij op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt was.
De beoordeling van de gestelde toename van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA. Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef onder b van de Wet WIA ontstaat alsnog recht op WGA-uitkering met ingang van de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt geacht, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. In zijn rechtspraak met betrekking tot het in essentie gelijkluidende artikel 43a, eerste lid, van de WAO heeft de Raad geoordeeld dat die bepaling geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin, doch naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerdere beoordeling van de aanspraak op uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan de beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen. Slechts indien zich zulk een toename wel heeft voorgedaan, dient ter beoordeling of, en zo ja in welke omvang, die toename van beperkingen ook leidt tot een toename van arbeidsongeschiktheid, de arbeidskundige component in ogenschouw te worden genomen. Overeenkomstig hetgeen de Raad in zijn uitspraak van 15 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY6237), inzake artikel 57 van de wet WIA heeft overwogen, bestaat er geen aanleiding om ten aanzien van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA in andere zin te oordelen, waarbij wordt aangetekend dat blijkens de parlementaire geschiedenis van die bepalingen de wetgever heeft beoogd de in de WAO neergelegde zogeheten Amberregeling voort te zetten in de Wet WIA. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de tekst van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA, geen aanknopingspunten biedt om de op dit punt met betrekking tot artikel 43a van de WAO gevormde rechtspraak niet langer van toepassing te achten. De Raad verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8792). Appellant heeft derhalve met juistheid gewezen op de uitspraak van de Raad van 25 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9851) en 26 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334), waarin is overwogen dat, indien geen sprake is van toegenomen medische beperkingen als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, terecht een arbeidskundig onderzoek achterwege gelaten kan worden.
Anders dan in het verweerschrift in hoger beroep is betoogd dient in gevallen waarin een verzekerde, die reeds recht heeft op een WGA-uitkering, een melding doet van verslechterde gezondheid de beoordeling door appellant van de mate van arbeidsgeschiktheid een volledige medische en arbeidskundige toets dient in te houden conform artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA. De resterende verdiencapaciteit van een verzekerde is immers in die gevallen de resultante van het medisch oordeel van de verzekeringsarts over de mogelijkheden en beperkingen van een verzekerde en het arbeidskundig oordeel over de voor hem gezien zijn medische beperkingen nog passend te achten arbeidsmogelijkheden. De Raad wijst in dit verband op de uitspraak van 5 januari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP1397).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op de grond dat appellant geen arbeidskundig onderzoek heeft verricht.
6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt alsnog ongegrond verklaard.
7. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen aanleiding.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
-
verklaart het beroep tegen het besluit van 19 april 2012 ongegrond;
- -
-
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2014.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein