Centrale Raad van Beroep, 14-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3158, 14/875 WWB-W
Centrale Raad van Beroep, 14-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3158, 14/875 WWB-W
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 september 2015
- Datum publicatie
- 17 september 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:3158
- Zaaknummer
- 14/875 WWB-W
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. De enkele omstandigheid dat de behandelend rechters geen aanleiding hebben gezien voor inwilliging van het verzoek om getuigen op te roepen, vormt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat zij met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep ten opzichte van verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Uitspraak
14/875 WWB-W, 14/876 WWB-W, 14/877 WWB-W, 14/878 WWB-W
Datum uitspraak: 14 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2014, 13/2670, 13/359, 13/747 en 13/4963, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college).
Op 21 april 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat het hoger beroep op 2 juni 2015 op zitting zal worden behandeld door de volgende rechters: mrs. J.F. Bandringa, M. Hillen en
S. Hindriks-Roose (de behandelend rechters). Verzoeker is bij afzonderlijke brief bericht dat de Raad geen aanleiding ziet getuigen op te roepen.
Op 6 mei 2015 heeft verzoeker de Raad verzocht om een drietal getuigen te horen en een eventuele afwijzing van dit verzoek te motiveren. Dit verzoek heeft de Raad bij brief van
7 mei 2015 afgewezen. Naar aanleiding van deze afwijzing heeft verzoeker erop gewezen dat hij niet in staat is de getuigen op te roepen en de Raad wederom verzocht dit te doen. Ook dit verzoek heeft de Raad afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2015, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C. de Roos en mr. M.R. Schuurman.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters.
De behandelend rechters hebben schriftelijk meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting op 31 augustus 2015. Verzoeker heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Hij is daarbij bijgestaan door mr. Van Putten. De behandelend rechters zijn, zoals was aangekondigd, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd de weigering van de behandelend rechters om getuigen op te roepen en het achterwege blijven van de onderliggende motivering.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
Het al dan niet gebruik maken van de bevoegdheid getuigen op te roepen is een zogeheten procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 11 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2372) is daarvan bij procedurele beslissingen van een meervoudige kamer in het algemeen geen sprake. Dat is in het geval van verzoeker niet anders. Ter zitting is namens verzoeker bevestigd dat de behandelend rechters de afwijzing van het verzoek om getuigen op te roepen hebben gemotiveerd, maar dat verzoeker zich niet kan vinden in de gegeven toelichting. Het is niet aan de wrakingskamer die beslissing inhoudelijk te toetsen, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van zo’n beslissing. Een en ander zou anders kunnen zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de behandeld rechters is ingegeven. Daarvan is in dit geval, mede gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd, niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de behandelend rechters geen aanleiding hebben gezien voor inwilliging van het verzoek om getuigen op te roepen, vormt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat zij met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep ten opzichte van verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
4. Gelet op de argumenten die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen en het verhandelde ter zitting wordt vastgesteld dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid een wrakingsverzoek in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
wijst het verzoek om wraking af;
- -
-
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W. de Braal