Centrale Raad van Beroep, 18-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4003, 16/1485 PW-T
Centrale Raad van Beroep, 18-10-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4003, 16/1485 PW-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2016
- Datum publicatie
- 24 oktober 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2016:4003
- Zaaknummer
- 16/1485 PW-T
Inhoudsindicatie
Intrekken, terugvorderen en boete. Verzwegen exploitatie hennepkwekerij. Geen inzichtelijke gegevens over start kwekerij. Beslissingen, ook over boete, wordt aangehouden.
Uitspraak
16/1485 PW-T, 16/1486 PW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 februari 2016, 15/4986 en 15/6363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Oversluizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2016. Voor appellante is verschenen mr. Oversluizen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.B.H. Fijneman.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sinds 29 april 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 17 december 2014 is in de huurwoning van appellante een in werking zijnde hennepstekkenkwekerij ontdekt, waarbij 65 moederplanten en 522 stekken zijn aangetroffen. Door een bij Stedin Netbeheer B.V. (Stedin) werkzame
fraudespecialist is diefstal van energie vastgesteld over de periode van 5 april 2014 tot en met 17 december 2014. Op 3 februari 2015 heeft appellante een onderhoud gehad met een sociaal rechercheur en een toezichthouder van de gemeente Rotterdam, waarvan een gespreksverslag is gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2015 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 5 april 2014 tot en met 17 december 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 9.744,33 van haar teruggevorderd. Voorts heeft het college appellante bij besluit van 8 mei 2015 (besluit 2) een bestuurlijke boete opgelegd van
€ 7.686,85. Aan deze besluiten heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante geen melding heeft gemaakt van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij in haar woning.
Bij besluiten van 30 juli 2015 (bestreden besluit 1) respectievelijk 30 september 2015 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd voor zover dat ziet op de hoogte van de boete en de hoogte van de boete vastgesteld op € 7.000,-. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat geen grond bestaat voor de conclusie dat het rapport van Stedin niet zorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk niet inzichtelijk is, dat de fraudespecialist van Stedin onderkend heeft dat sprake was van een hennepstekkenkwekerij, dat hij in zijn berekening van de exploitatieperiode rekening heeft gehouden met de hiermee gepaard gaande langere verlichtingsduur en dat het college de periode van exploitatie van de hennepstekkenkwekerij in redelijkheid heeft kunnen vaststellen op de periode van 5 april 2014 tot en met 17 december 2014. De rechtbank zag voorts in de door het college niet weersproken inkomens- en vermogenspositie van appellante aanleiding de boete te matigen tot een bedrag van € 7.000,-.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat op 17 december 2014 in de huurwoning van appellante een professionele, in werking zijnde, hennepstekkenkwekerij is aangetroffen en dat appellante daarvan geen melding heeft gemaakt bij het college.
Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 15 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC9675) rechtvaardigt het feit dat in de door appellante gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling dat zij daarvan (mede)eigenaar is geweest en dat de opbrengst (ook) haar ten goede is gekomen. Dit geldt ook als de kweek gericht is op het voortbrengen van stekken. Appellante is er niet in geslaagd met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij de hennepstekkenkwekerij niet zelf (mede) heeft geëxploiteerd en evenmin dat zij in het geheel geen inkomsten uit of in verband met de hennepstekkenkwekerij heeft ontvangen.
Eveneens naar vaste rechtspraak (uitspraak van 24 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1098) wordt het verrichten van werkzaamheden gericht op het opzetten en het in bedrijf hebben/houden van een hennep(stekken)kwekerij aangemerkt als een omstandigheid die van belang is voor de beoordeling en vaststelling van het recht op bijstand, ongeacht of daaruit (al) inkomsten worden genoten. Door van de exploitatie van de hennepstekkenkwekerij in haar woning geen mededeling te doen heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Partijen houdt nog verdeeld de vraag met ingang van welke datum de exploitatie van de hennepstekkenkwekerij een aanvang heeft genomen.
Het college heeft op basis van de “rapportage diefstal energie” van de fraudespecialist van Stedin van 29 december 2014 aangenomen dat de hennepstekkenkwekerij is gestart op
5 april 2014. Daarbij is, zo begrijpt de Raad, afgegaan op het door Stedin - in verband met de illegaal afgenomen elektriciteit - naar ervaringsgegevens berekende stroomverbruik. Anders dan de rechtbank acht de Raad met deze rapportage echter niet inzichtelijk gemaakt hoe en op welke wijze de periode van exploitatie van de hennepstekkenkwekerij is berekend en/of is ingeschat. Dit klemt temeer nu in de rapportage van Stedin de termen hennepkwekerij (met hennepoogst) en hennepstekkenkwekerij door elkaar worden gebruikt en kennelijk de kweekcyclus van 70 dagen (voor een hennepoogst) is gehanteerd. De rapportage lijkt dus niet te zijn toegespitst op de voor een hennepstekkenkwekerij afwijkende kweekcyclus [met inbegrip van het snijden en planten van stekken van de moederplant en dergelijke], en daarin ontbreekt voorts een toegespitste berekening van het illegaal stroomverbruik en een onderbouwde omzetting / vertaling van het aantal kWh naar het aantal vastgestelde dagen (256). Nu ook de gemachtigde van het college desgevraagd ter zitting geen opheldering heeft kunnen verschaffen, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit 1 niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij merkt de Raad nog op dat het college zich in zaken als deze in beginsel kan en mag verlaten op het advies van ter zake ingeschakelde deskundigen, maar dat het zich er wel van dient te vergewissen of het uitgebrachte advies op de juiste wijze tot stand is gekomen en of dat advies berust op juiste feiten en deugdelijk en navolgbaar is gemotiveerd. Dat appellante tegenover de schatting van de fraudespecialist van Stedin geen concrete en verifieerbare gegevens heeft gesteld die tot een andere conclusie met betrekking tot de aanvang van de exploitatie van de hennepstekkenkwekerij kunnen leiden, doet daaraan niet af.
De Raad ziet aanleiding om het college op te dragen het in 4.5 geconstateerde gebrek te herstellen door binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Iedere verdere beslissing, ook met betrekking tot de door het college opgelegde en door de rechtbank nader vastgestelde boete, wordt aangehouden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 30 juli 2015 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. ter Brugge en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer