Home

Centrale Raad van Beroep, 23-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2885, 15/6376 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-08-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2885, 15/6376 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 augustus 2017
Datum publicatie
24 augustus 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:2885
Zaaknummer
15/6376 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-dagloon juist vastgesteld. Geen aanleiding om een buiten de referteperiode gelegen betaling van loon of uitkering bij de vaststelling van het dagloon te betrekken. Niet gebleken dat de gegevens in de polisadministratie onjuist of onvolledig zijn, zodat niet aan de voorwaarde, neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels om gegevens uit een andere bron te gebruiken, is voldaan. Geen aanleiding om het aantal dagloondagen op een lager aantal dan 261 vast te stellen.

Uitspraak

15/6376 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

27 augustus 2015, 15/1268 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 23 augustus 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2017. Appellant en mr. Bakker zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft van 26 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Aansluitend is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet, gevolgd door een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na onderzoek ter uitvoering van een uitspraak van de Raad van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT6761) heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 31 mei 2011 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Bepaald is dat de uitkering loopt tot en met 27 juni 2013, dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 53 bedraagt en het dagloon € 152,63. Dit besluit is in rechte komen vast te staan. DeWIA-uitkering is beëindigd toen appellant recht had gekregen op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet.

1.2.

Appellant heeft het Uwv bij brief van 9 juli 2014 gevraagd om terug te komen van het in 1.1 genoemde besluit van 5 maart 2012, voor zover daarbij het WIA-dagloon is vastgesteld op € 152,63. Bij besluit van 8 december 2014 heeft het Uwv het verzoek van appellant ingewilligd en het dagloon nader vastgesteld op € 175,92. Aan appellant is over de periode van 31 mei 2011 tot en met 27 juni 2013 een nabetaling gedaan.

1.3.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2014, omdat ook het hogere dagloon naar zijn mening te laag is. Volgens hem is de WW-uitkering over de periode van 4 tot en met 31 mei 2009, die is uitbetaald in juni 2009, bij de berekening van het dagloon ten onrechte niet in aanmerking genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij beslissing op bezwaar van 17 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en heeft het besluit van 8 december 2014 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag, dat de WW-uitkering over de hiervoor genoemde periode is betaald na afloop van het refertejaar, dat liep van 1 juni 2008 tot 1 juni 2009, zodat geen sprake was van ‘in het refertejaar genoten loon of uitkering’, wat bepalend was voor de hoogte van het dagloon.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2690) overwogen dat artikel 13 van de Wet WIA, in verbinding met artikel 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, geen ruimte laat voor het Uwv om een buiten de referteperiode gelegen betaling van loon of uitkering bij de vaststelling van het dagloon te betrekken, dan wel om het aantal dagloondagen in de referteperiode te verminderen. De rechtbank heeft voorts de stelling van appellant verworpen, dat artikel 3 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisgegevens (Beleidsregels) ruimte biedt om in dit geval niet de in de polisadministratie opgenomen gegevens te gebruiken.

3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere standpunt gehandhaafd en naar voren gebracht dat hij door de berekeningswijze van het Uwv is benadeeld, doordat enerzijds niet zijn inkomsten over 52 weken in aanmerking zijn genomen, maar anderzijds het door het Uwv berekende jaarinkomen wel is gedeeld door 261 ter verkrijging van het dagloon. Appellant meent dat hij recht heeft op een uitkering naar het maximum dagloon, omdat hij voorheen ook een uitkering naar het maximum dagloon ontving en een lager bedrag niet leidt tot een redelijke afspiegeling van zijn laatstverdiende loon. Appellant acht het bestreden besluit onredelijk, welke onredelijkheid voorkomen had kunnen worden door hetzij de in juni 2009 betaalde WW-uitkering toe te rekenen aan de referteperiode, hetzij met toepassing van artikel 3 van de Beleidsregels af te wijken van de gegevens in de polisadministratie, hetzij het aantal van 261 dagloondagen te verlagen met het aantal dagen dat buiten beschouwing is gebleven. Appellant heeft voorts gesteld dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 5 oktober 2011.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.

4.1.2.

Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.

4.1.3.

Ten tijde van het bestreden besluit was van toepassing het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde met ingang van 1 juni 2013 (Stb. 2013, 185; Dagloonbesluit). In artikel 26 van het Dagloonbesluit is bepaald dat het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2009, 271; Besluit), zoals dat luidde voor de intrekking ervan, van toepassing blijft op uitkeringen als bedoeld in dat besluit waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de datum van intrekking. Uit artikel 26, vierde lid, van het Dagloonbesluit volgt dat onder uitkeringsdag voor de Wet WIA wordt verstaan de dag dat recht op uitbetaling bestaat op grond van artikel 67 van de Wet WIA. Appellant is met ingang van 31 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Aangezien die datum is gelegen vóór1 juni 2013 is het Besluit van toepassing.

4.1.4.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon aangifte heeft gedaan. Onder loon wordt op grond van het tweede lid van dit artikel mede een WW-uitkering begrepen. Een WW-uitkering wordt ingevolge artikel 33 van de WW in de regel per vier kalenderweken of per maand achteraf betaald. De aangifte vindt dienovereenkomstig plaats.

4.1.5.

Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels gebruikt het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.

4.1.6.

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels gebruikt het Uwv gegevens uit een andere bron, indien het vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt.

4.2.

Niet in geschil is dat het refertejaar in dit geval loopt van 1 juni 2008 tot 1 juni 2009 en dat de WW-uitkering van appellant over de periode van 4 tot en met 31 mei 2009 in overeenstemming met artikel 33 van de WW in juni 2009 is uitbetaald. Appellant heeft bepleit dat deze betaling wordt toegerekend aan het refertejaar en aldus wordt meegenomen in de berekening van het WIA-dagloon per 31 mei 2011. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Raad in onder meer zijn uitspraken van 26 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR5888), van27 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2690) en van 20 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1475) heeft geoordeeld bieden de tekst, de systematiek, noch de Nota van Toelichting bij het Besluit concrete aanknopingspunten om een reguliere, overeenkomstig artikel 33 van de WW gedane uitbetaling van een WW-uitkering na afloop van het refertejaar te beschouwen als te zijn gedaan in het refertejaar.

4.3.

Niet is gebleken dat de gegevens in de polisadministratie onjuist of onvolledig zijn. Evenmin is er een gegrond vermoeden dat die gegevens onjuist zijn. Het dossier bevat ook anderszins geen aanwijzing dat van een dergelijke situatie sprake is. Aan de voorwaarde, neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels om gegevens uit een andere bron te gebruiken, is dan ook niet voldaan.

4.4.

Appellant heeft betoogd dat het aantal dagloondagen op een lager aantal dan 261 vastgesteld had moeten worden teneinde een goed beeld te krijgen van zijn laatstverdiende loon. Ook deze stelling slaagt niet, nu noch de Wet WIA, noch het Besluit voorziet in afwijking van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA.

4.5.

In de in 1.1 genoemde uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de Raad geoordeeld dat het aanvankelijke besluit van het Uwv waarbij appellant met ingang van 31 mei 2009 in aanmerking werd gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA wat betreft de ingangsdatum op een onjuiste grondslag was gebaseerd. Over de hoogte van het dagloon heeft de Raad zich in die uitspraak niet uitgelaten. Ter uitvoering van bedoelde uitspraak heeft het Uwv het primaire besluit van 8 december 2014 genomen. Dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 5 oktober 2011, zoals appellant meent, is dan ook niet juist.

4.6.

Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun enG.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) J.W.L. van der Loo

AB