Home

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683, 16/2718 WAO

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683, 16/2718 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 mei 2018
Datum publicatie
28 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1683
Zaaknummer
16/2718 WAO

Inhoudsindicatie

Verzekeringsgeneeskundige rapporten die in het kader van een eerdere beoordeling zijn opgesteld kunnen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat klachten eerder hebben bestaan (zie ECLI:NL:CRVB:2016:2907).

Indien toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak plaatsgevonden heeft binnen vijf jaar na intrekking dient aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

16 2718 WAO, 16/4213 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2015, 15/381 T (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2016, 15/381 (aangevallen einduitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] , Marokko (betrokkene)

Datum uitspraak: 31 mei 2018

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een zienswijze over het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene werd vertegenwoordigd door mr. De Roy van Zuydewijn.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, is tot ongeveer augustus 1992 in Nederland werkzaam geweest als productiemedewerker in de tuinbouwsector. Aansluitend heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. In december 1992 is hij naar Marokko vertrokken. Vanuit Marokko heeft hij zich via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) ziek gemeld met ingang van 1 januari 1993.

1.2.

Het Uwv heeft bij besluit van 25 juli 2001 eventuele met ingang van 1 januari 1994 voor betrokkene uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet voortvloeiende aanspraken geheel en blijvend buiten aanmerking gelaten. Het bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2002 ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 13 april 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA2939) de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2002 ongegrond is verklaard, vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.

1.3.

Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het Uwv betrokkene via het CNSS in Marokko laten onderzoeken. Het CNSS heeft een psychiatrische expertise laten plaatsvinden en in een rapport van 14 mei 2009 onder meer vermeld dat betrokkene volgens het medisch dossier sinds december 1993 psychiatrisch gevolgd is, waarbij hem antidepressiva zijn voorgeschreven. Betrokkene heeft rugpijn en een terugkerende ernstige majeure depressieve episode zonder psychotische kenmerken. Omdat het Uwv meer onderzoek nodig achtte, is betrokkene in 2010 op verzoek van het Uwv in Nederland onderzocht door internist Th. M. Erwteman en psychiater W.M.J. Hassing. Internist Erwteman heeft in een rapport van 29 januari 2010 vastgesteld dat de buik- en rugklachten van betrokkene niet te objectiveren zijn en dat betrokkene wel beperkte spondylotische haakvorming heeft. Psychiater Hassing heeft in een rapport met onderzoeksdatum 11 januari 2010 geconcludeerd dat geen psychiatrische stoornis kon worden vastgesteld.

1.4.

Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene geen recht heeft op een WAO‑uitkering, omdat hij vanaf 1 januari 1993 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Bij besluit van 25 juni 2010 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.

1.5.

De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 3 mei 2011 het beroep van betrokkene tegen het besluit van 25 juni 2010 gegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat internist Erwteman en psychiater Hassing alleen de medische situatie van betrokkene in 2010 hebben onderzocht en niet de situatie per 1 januari 1994. De rapporten van deze artsen kunnen daarom niet dienen als onderbouwing van het standpunt van het Uwv over de datum 1 januari 1994. De rechtbank heeft het besluit van 25 juni 2010 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

1.6.

Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens op 11 augustus 2011 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldend op 10 februari 2010, waarin beperkingen zijn opgenomen in verband met het spondylotisch haakje. In een rapport van 15 juni 2011 heeft deze verzekeringsarts op basis van het rapport van psychiater Hassing geconcludeerd dat er op 10 februari 2010 geen sprake was van een ziekte van psychische aard.

1.7.

Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 februari 2010 alsnog gegrond verklaard en betrokkene met ingang van 31 december 1993 een WAO‑uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het Uwv de WAO‑uitkering van betrokkene met ingang van 10 februari 2010 beëindigd, omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat hij met ingang van deze datum niet langer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 4 en 5 oktober 2011.

2.1.

Betrokkene heeft het Uwv bij brief van 30 december 2013 verzocht om zijn recht op een WAO‑uitkering opnieuw te beoordelen, omdat zijn gezondheid slechter is geworden. Betrokkene heeft bij dit verzoek verklaringen van dr. A. El Hamdouchi, arts in neuropsychiatrie‑psychotherapie te Fès, Marokko, van 11 februari 2012 en 28 december 2013 gevoegd.

2.2.

Bij besluit van 3 juli 2014 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 18 februari 2010 (lees: 5 oktober 2011), omdat betrokkene geen nieuwe of andere informatie heeft gegeven dan waar het Uwv tot dan toe over beschikte.

2.3.

Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in een rapport van 13 november 2014 te kennen gegeven dat er geen reden is om terug te komen van de beslissing van 5 oktober 2011 omdat er geen nieuwe medische feiten of veranderde omstandigheden zijn. Bij de beoordeling die ten grondslag ligt aan dit besluit was bekend dat er verschil van inzicht was over de aanwezigheid van psychische klachten. De in bezwaar door betrokkene ingebrachte brief van dr. El Hamdouchi van 15 augustus 2014 heeft geen nieuw licht op de zaak geworpen. Deze verzekeringsarts heeft voorts vermeld dat de aanvraag van betrokkene kan worden opgevat als een melding van toegenomen klachten. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren gebracht dat in de FML die is opgesteld bij de beëindiging van de WAO‑uitkering alleen beperkingen zijn opgenomen voor rugklachten terwijl het nu om psychische klachten gaat en zich op het standpunt gesteld dat het buiten twijfel is dat het gaat om een andere ziekteoorzaak. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om aan te nemen dat betrokkene toegenomen beperkingen heeft door dezelfde ziekteoorzaak.

2.4.

Bij beslissing op bezwaar van 15 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.

3.1.

De rechtbank heeft bij de aangevallen tussenuitspraak overwogen dat het Uwv op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat betrokkene geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er bij betrokkene geen toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak is, omdat bij de beëindiging van de WAO‑uitkering alleen lichamelijke beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv ten onrechte niet heeft onderzocht of het besluit van 5 oktober 2011 voor wat betreft het recht op een WAO‑uitkering voor de toekomst in stand kan worden gelaten, ondanks dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de orde zijn. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.

3.2.

Het Uwv heeft de rechtbank medegedeeld geen gebruik te maken van die gelegenheid, omdat er volgens het Uwv geen sprake is van een gebrek in het bestreden besluit.

3.3.

De rechtbank heeft bij de aangevallen einduitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het Uwv niet heeft onderzocht of het besluit van 5 oktober 2011 voor wat betreft het recht op een WAO‑uitkering voor de toekomst in stand kon worden gelaten.

4.1.

Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de opdracht heeft verstrekt het recht op een WAO‑uitkering voor de toekomst te onderzoeken, omdat de door betrokkene ingebrachte medische verklaringen dateren van ná 10 februari 2010 en slechts een herhaling van bekende gegevens inhouden. Het Uwv is er daarom terecht van uitgegaan dat door betrokkene geen aanvraag voor de toekomst is ingediend. Betrokkene heeft volgens het Uwv alleen bedoeld een verzoek in te dienen om terug te komen van het besluit van 5 oktober 2011 en een beroep te doen op de regeling die van toepassing is bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.

4.2.

Betrokkene heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat hij nieuwe medische gegevens heeft ingebracht op grond waarvan het besluit van 5 oktober 2011 niet langer voor juist kan worden gehouden. Daarnaast heeft betrokkene naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet toegenomen arbeidsongeschikt is op grond van dezelfde ziekteoorzaak.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat door betrokkene geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn aangevoerd. De door betrokkene bij zijn aanvraag en in bezwaar ingebrachte medische stukken zien immers niet op de gezondheidssituatie van betrokkene ten tijde van de intrekking, maar op die in 2012 tot en met 2014. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd, is geen grond gelegen om te oordelen dat het handhaven van het besluit van 5 oktober 2011 evident onredelijk is. In zoverre slaagt het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet.

5.2.1.

Het standpunt van het Uwv dat betrokkene alleen heeft bedoeld een verzoek in te dienen om terug te komen van het intrekkingsbesluit van 5 oktober 2011 is, reeds blijkens de bewoordingen van zijn verzoek van 30 december 2013 (zie 2.1), onjuist. Het daarop gebaseerde hoger beroep van het Uwv slaagt niet.

5.2.2.

Gelet op wat partijen over de door betrokkene eind 2013 gemelde toegenomen arbeidsongeschiktheid in hoger beroep hebben aangevoerd, dient te worden beoordeeld of een hernieuwde toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering aan betrokkene aangewezen is. In dit verband is van belang dat in artikel 43a, aanhef en onder a, van de WAO is bepaald dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.

5.3.

Artikel 43a is met artikel 39a bij de wet van 2 november 1995 (Stb. 560) aan de WAO toegevoegd na een motie (Kamerstukken II 1994-1995, 23 900 XV, nr. 27) met de bedoeling dat het recht op een WAO‑uitkering na beëindiging zal herleven, dan wel dat het recht op uitkering zal worden verkregen, bij gebleken toename van de oorspronkelijke klachten.

5.4.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 31 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3589) brengt het bepaalde in de artikel 43a, eerste lid, van de WAO met zich dat de vraag of sprake is van (toegenomen) beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. Met andere woorden: eerst als de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen (bevestigend) is beantwoord, komt de vraag aan de orde of deze voortvloeien uit een andere oorzaak. In het geval dat een eerder toegekende WAO‑uitkering is ingetrokken, moet voor de vraag of de beperkingen van een betrokkene zijn toegenomen, een vergelijking worden gemaakt van de medische beperkingen die golden ten tijde van de intrekking van de WAO‑uitkering en de medische beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van het verzoek om toekenning van uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid.

5.5.

Voorts dient volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:194) buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 43a, eerste lid, van de WAO niet van toepassing zijn. De bewijslast rust in beginsel op degene die het standpunt huldigt dat er geen verband bestaat tussen de eerdere en de latere uitval. Uit deze rechtspraak over de causaliteitseis volgt dat de bewijslast in beginsel rust op degene die stelt dat er geen causaal verband is tussen de eerdere en de latere uitval. Voor de beantwoording van de vraag of de toegenomen beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak moet de vergelijking worden gemaakt met de medische beperkingen voorafgaand aan de intrekking. Het gaat dan om de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder toegekende uitkering. Hierbij zal het veelal gaan om een toename van de destijds in de eerdere FML opgenomen beperkingen. Volgens vaste rechtspraak is het ook mogelijk dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin destijds geen beperkingen zijn aangenomen, mits deze nieuwe beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerder vastgestelde beperkingen (uitspraak van 28 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY8136). Verzekeringsgeneeskundige rapporten die in het kader van een eerdere beoordeling zijn opgesteld kunnen aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat klachten eerder hebben bestaan (uitspraak van 29 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2907).

5.6.

Indien toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak plaatsgevonden heeft binnen vijf jaar na intrekking dient aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

Toepassing op het voorliggende geval

5.7.

Bezien moet worden of de medische beperkingen van betrokkene zijn toegenomen in de periode van vijf jaar na de datum met ingang waarvan zijn WAO‑uitkering is beëindigd. In de FML, die gold op de beëindigingsdatum 10 februari 2010, zijn alleen fysieke beperkingen in verband met een spondylotisch haakje opgenomen, terwijl betrokkene zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld met verklaringen van dr. El Hamdouchi over zijn psychische gezondheidstoestand in 2012, 2013 en 2014. Het Uwv heeft nagelaten te onderzoeken of de door betrokkene geclaimde verslechtering van zijn psychische gezondheidstoestand dient te leiden tot de vaststelling van meer beperkingen.

5.8.

Het Uwv heeft in deze zaak volstaan met de beantwoording van de vraag of de door betrokkene gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als ter zake waarvan de eerder beëindigde arbeidsongeschiktheid is ingetrokken. Dit kan in zijn algemeenheid niet onjuist worden geacht als buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de arbeidsongeschiktheid die heeft geleid tot de eerder ingetrokken WAO‑uitkering.

5.9.

In het geval van betrokkene is na de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2011 voor de periode voorafgaand aan de intrekking van de WAO‑uitkering geen FML opgesteld. Het Uwv heeft, zonder een inhoudelijke beoordeling, aan betrokkene een volledige WAO‑uitkering toegekend van 1 januari 1994 tot 10 februari 2010. Dat het Uwv geen inhoudelijke beoordeling meer heeft laten plaatsvinden en geen FML heeft opgesteld, moet voor rekening en risico van het Uwv blijven. Voorts heeft betrokkene jarenlang uitgebreide psychiatrische klachten gehad en bevinden zich onder de gedingstukken diverse verklaringen van verschillende Marokkaanse artsen over de psychische gezondheidstoestand van betrokkene in de periode waarin hij de WAO‑uitkering heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is het Uwv er niet in geslaagd om buiten twijfel te stellen dat de bij de huidige aanvraag gestelde psychische klachten voortkomen uit een andere ziekteoorzaak.

5.10.

Het incidenteel hoger beroep van betrokkene slaagt voor zover dit betrekking heeft op zijn stellingen ten aanzien van de heropening van de WAO‑uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Uit wat is overwogen bij 5.1 tot en met 5.9 vloeit voort dat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak juist zijn voor zover deze zien op de weigering van het Uwv om terug te komen van het intrekkingsbesluit van 5 oktober 2011 maar niet in stand kunnen blijven voor zover daarin is geoordeeld over de oorzaak van de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad het beroep gegrond verklaren, de vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb beperken tot het deelbesluit om geen toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO en het Uwv met het oog op een zorgvuldige besluitvorming opdragen ter zake een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het volgende, waarbij de beslechting van dit langlopende geschil voorop staat. Het Uwv dient alsnog te onderzoeken of de door betrokkene eind 2013 gemelde verslechtering van zijn gezondheid leidt tot een relevante mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Het Uwv wordt opgedragen in het kader van dit onderzoek een psychiater in Nederland dan wel in Marokko in te schakelen voor een expertise teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag welke beperkingen wegens ziekte of gebrek bij appellant bestaan sedert 30 december 2012, een jaar voor de dag waarop appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. De psychiater die wordt ingeschakeld zal in het kader van dit onderzoek contact dienen op te nemen met de behandelend psychiater(s) van betrokkene.Met het oog op de voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Van proceskosten in beroep is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak voor zover daarin is geoordeeld over de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid van betrokkene;

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2014 voor zover dit besluit betrekking heeft op de toepassing van artikel 43a van de WAO;

-

draagt het Uwv op om binnen zes maanden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.002,-;

-

bepaalt dat het Uwv het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;

-

bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 503,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en H.G. Rottier en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018.

(getekend) C.C.W. Lange

(getekend) B. Dogan