Centrale Raad van Beroep, 11-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2173, 16/3565 WIA
Centrale Raad van Beroep, 11-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2173, 16/3565 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 11 juli 2018
- Datum publicatie
- 19 juli 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:2173
- Zaaknummer
- 16/3565 WIA
Inhoudsindicatie
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Psychische klachten zijn door het Uwv niet onderschat. De rechtbank heeft terecht geen deskundige benoemd. Het standpunt in hoger beroep is niet onderbouwd met medisch objectieve gegevens zodat de medische grondslag van het bestreden besluit moet worden onderschreven. Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Het bijduiden van functies bij een beoordeling in aansluiting op het einde van de wachttijd is ook onder de Wet WIA toegestaan.
Uitspraak
16 3565 WIA
Datum uitspraak: 11 juli 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 april 2016, 15/6962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Namens appellante is
mr. Franssen verschenen. Het Uwv heeft zich, na bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Appellante, laatstelijk werkzaam als intercedente, heeft zich op 6 mei 2013 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld vanwege psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts appellante onderzocht op 12 maart 2015 en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2015. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geoordeeld dat appellante ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 45,73%. Bij besluit van 25 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 4 mei 2015 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet WIA waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 maart 2015 is bij besluit van
17 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan lag een rapport van
31 oktober 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze heeft op grond van de hoorzitting en op grond van de in bezwaar verkregen informatie van de psychiater en psycholoog, geconcludeerd dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante deels heeft onderschat maar deels ook heeft overschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 2 november 2015 bijgesteld en aangepast. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal functies laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de FML van 2 november 2015 opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en heeft op basis van de geselecteerde functies elektronica monteur (SBC-code 267040), samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 43,28% waardoor de loongerelateerde WGA-uitkering onveranderd blijft in de klasse 35-80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen het dossier hebben bestudeerd, appellante hebben onderzocht en anamnese afgenomen en de medische informatie van de behandelend psychiater en psycholoog hebben betrokken en gewogen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat haar beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte is aangenomen dat bij appellante sprake is van een verbetering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat in de situatie van appellante een tendens tot verbetering is te zien omdat appellante minder medicatie gebruikt en de gesprekken met de psycholoog zijn opgeschort. Voorts vormt de karakterstructuur van appellante een verklaring voor de subjectieve klachten waardoor deze niet afnemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet dat met de FML van 2 november 2015 in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de klachten en problematiek van appellante. Nu appellante in beroep geen nieuwe medische verklaringen heeft overgelegd, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat uitgaande van de FML van
2 november 2015 de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met het rapport van 16 november 2015, deel C, voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn te achten. Met betrekking tot de aangevoerde grond dat naar aanleiding van de nieuw geduide functies appellante niet is gehoord, heeft de rechtbank gewezen op, onder meer, de uitspraak van de Raad van 4 mei 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AN9746), waaruit blijkt dat het bijduiden van functies in het kader van een schatting per einde wachttijd geen feit of omstandigheid is die voor de op het bezwaarschrift te nemen beslissing van aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon zijn omdat in elke fase van de procedure nieuwe functies mogen worden geduid. Vergelijking van het maatmanloon met het loon dat appellante in de geduide functies kan verdienen, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,28% op grond waarvan appellante ongewijzigd recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%. De in de bezwaarfase gewijzigde resterende verdiencapaciteit, maakt dat de rechtspositie van appellante is gewijzigd. De rechtbank verklaart om deze reden het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit en ziet op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb reden zelf te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen voor zover het de mate van arbeidsongeschiktheid betreft en de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 43,28%.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat zij als gevolg van psychische klachten, zich uitend in angstklachten en paniekaanvallen, meer arbeidsongeschikt is dan is vastgesteld door het Uwv. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) geconcludeerd dat er sprake is van verbetering vanwege vermindering van de angstklachten omdat de behandelend sector het tegendeel heeft aangegeven. Psychiater
F. Kaya heeft in een brief van 22 juni 2015 te kennen gegeven dat geen vooruitgang is geboekt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is het medicatiegebruik niet minder geworden. Als gevolg van de psychische klachten is appellante onverminderd psychisch niet-zelfredzaam waardoor er sprake is van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Het huishouden wordt gedaan door familieleden. Appellante komt alleen met begeleiding buiten en sociale contacten heeft zij niet meer. Gelet op deze informatie heeft de rechtbank ten onrechte geen deskundige ingeschakeld. Voorts zijn de in bezwaar bijgeduide functies niet met appellante besproken noch aan haar voorgehouden en is zij daarover niet gehoord. Dat is in strijd met artikel 7:9 van de Awb. Ten onrechte is de rechtbank voorbijgegaan aan de grond dat uit de functieomschrijving van de geselecteerde functies blijkt dat sprake is van overschrijding op de items “handelingstempo” en “deadlines of productiepieken” waardoor deze functies gelet op haar beperkingen, niet geschikt zijn voor appellante.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts waarbij anamnese is afgenomen, de dossierstukken zijn bestudeerd en de medische informatie van de behandelend sector is betrokken en gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en heeft eveneens de dossierstukken bestudeerd met informatie van de behandelend sector. Anders dan door appellante betoogd, kan uit de door haar overgelegde stukken niet worden afgeleid dat haar psychische klachten door het Uwv zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 31 oktober 2015 inzichtelijk gemotiveerd tot welke beperkingen de klachten en medische informatie van appellante aanleiding geven. Daarbij heeft hij de informatie van Kaya betrokken en daaruit gemotiveerd geconcludeerd dat appellante minder medicatie gebruikt. De gesprekken met de psycholoog zijn, zoals appellante zelf tijdens de hoorzitting heeft verklaard, opgeschort. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat de rechtbank terecht geen deskundige heeft benoemd. Evenmin heeft appellante haar standpunt in hoger beroep nader onderbouwd met medisch objectieve gegevens zodat de medische grondslag van het bestreden besluit moet worden onderschreven.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De functies zijn aan de hand van de FML van 2 november 2015 geselecteerd. De stelling van appellante dat de functies ongeschikt zijn door overschrijding van de in de FML vastgestelde beperking voor veelvuldige deadlines (item 1.9.7) en werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist (item 1.9.8), slaagt niet. Vastgesteld wordt dat noch in de functieomschrijving noch in de belastbaarheid bij de geselecteerde functies een belasting op de items 1.9.7 en 1.9.8 voorkomt. Evenmin is er reden om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het CBBS. Het is daarom niet aannemelijk dat veelvuldige deadlines of productiepieken in deze functies aan de orde zijn. In het rapport van 16 november 2015, bijlage C, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de signaleringen in de functies afdoende gemotiveerd toegelicht.
Het oordeel van de rechtbank dat het bijduiden van functies geen feit of omstandigheid van aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb is, wordt onderschreven. Het bijduiden van functies bij een beoordeling in aansluiting op het einde van de wachttijd is ook onder de Wet WIA toegestaan. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 22 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:LJN BI5946).
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Dogan