Centrale Raad van Beroep, 19-11-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3747, 16/1701 WIA-W2-PV
Centrale Raad van Beroep, 19-11-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3747, 16/1701 WIA-W2-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 november 2018
- Datum publicatie
- 28 november 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2018:3747
- Zaaknummer
- 16/1701 WIA-W2-PV
Inhoudsindicatie
Het wrakingsverzoek is niet in behandeling genomen.
Uitspraak
16 1701 WIA-W2-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 19 november 2018
Zitting hebben: E.J.M. Heijs, J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma
Griffier: J.M.M. van Dalen
Verzoeker is niet verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat het verzoek om wraking van E.J.M. Heijs niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in - kort gezegd - zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek om wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt artikel 8:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een verzoek om wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.
2. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens een of meer van de leden van de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek om wraking buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).
3. In dit geval heeft de Raad verzoeker bij brief van 1 november 2018 bericht dat zijn verzoek om wraking van A.I. van der Kris op 19 november 2018 om 14.30 uur ter zitting zal worden behandeld door een wrakingskamer bestaande uit de leden E.J.M. Heijs, J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma. Bij brief van 18 november 2018, op 19 november 2018 om 0:03 uur op digitale wijze ingediend, heeft verzoeker E.J.M. Heijs gewraakt. Hierbij heeft hij uitsluitend vermeld dat hij een wrakingsverzoek indient tegen “erg slecht de rechter” E.J.M. Heijs, omdat hij in een ander hoger beroep betreffende een WIA-uitkering ongelijk heeft gekregen. In dat verband was bijgevoegd een beslissing van 28 mei 2013, 12/2397 WIA-W3, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1520, op een eerder wrakingsverzoek van verzoeker, die mede is gegeven door E.J.M. Heijs. Door na de kennisgeving van 1 november 2018, die op 2 november 2018 door verzoeker is ontvangen, pas zeer kort voor de zitting van 19 november 2018 een nieuw wrakingsverzoek in te dienen, waarin niet concreet duidelijk wordt gemaakt waarom de gewraakte rechter in deze zaak blijk zou hebben gegeven van partijdigheid, moet worden geconcludeerd dat sprake is van evident misbruik van recht zoals hiervoor bedoeld. Daarbij is mede van belang geacht dat verzoeker in vrijwel alle hoger beroepen die hij tot nu toe heeft ingesteld één of meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend, die alle zijn afgewezen of buiten behandeling zijn gesteld en waarin ook veelvuldig is vastgesteld dat hij misbruik maakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen. Verwezen wordt naar de beslissing van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3168. In de jegens verzoeker gegeven beslissing van 22 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2645, is geoordeeld dat de omstandigheid dat een behandelend rechter in een eerder door de Raad behandelde zaak van verzoeker een voor hem onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, niet betekent dat hij in een volgende zaak niet onbevooroordeeld zou kunnen beslissen. Verzoeker was er dus mee bekend dat dit argument op zichzelf geen grond kan vormen voor wraking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) E.J.M. Heijs
md