Home

Centrale Raad van Beroep, 13-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4230, 16/5577 WIA

Centrale Raad van Beroep, 13-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4230, 16/5577 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 december 2018
Datum publicatie
7 januari 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:4230
Zaaknummer
16/5577 WIA

Inhoudsindicatie

Dagloon, Dagloonbesluit, dagloondagen. Het Uwv heeft de eerste dagloondag in overeenstemming met artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit bepaald op 1 september 2007. Uitgaande van 1 september 2007 als eerste dagloondag, heeft het Uwv in overeenstemming met de berekening, zoals neergelegd in artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit het dagloon berekend door het loon van € 6.732,50 te delen door 195 dagloondagen. Er zijn geen aanknopingspunten om van die berekening af te wijken.

Uitspraak

16 5577 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

14 juli 2016, 16/634 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 13 december 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Namens appellante is mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is van 1 september 2007 tot en met 29 februari 2008 in dienst geweest van [BV 1] ( [BV 1] ). In de maand januari 2008 heeft appellante niet gewerkt voor [BV 1] . Van 1 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 is appellante in dienst geweest van [BV 2] ( [BV 2] ).

1.2.

Op 5 augustus 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Daarbij heeft zij 19 juni 2008 vermeld als eerste dag van arbeidsongeschiktheid.

1.3.

Bij besluit van 1 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per

17 juni 2010 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering op de grond dat zij niet de wachttijd van 104 weken heeft doorlopen.

1.4.

Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 december 2014 is bij beslissing op bezwaar van 11 mei 2015 ongegrond verklaard. Wel heeft het Uwv de motivering gewijzigd, in die zin dat het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellante per 17 juni 2010 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering op de grond dat zij per deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.

1.5.

Bij besluit van 16 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2013, met ingang van 4 augustus 2013 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Het dagloon is vastgesteld op € 38,22. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.6.

Bij beslissing op bezwaar van 19 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en appellante per 4 augustus 2013 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. Hierbij is het dagloon ongewijzigd vastgesteld op € 38,22.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante als starter moet worden aangemerkt. Gelet hierop heeft het Uwv met inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) het dagloon terecht berekend door het loon dat appellante heeft ontvangen in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2008 te delen door het aantal dagloondagen in deze periode, te weten 195. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 29 mei 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD3213) heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellante niet op alle dagloondagen heeft gewerkt, geen grond is om het aantal dagloondagen naar beneden bij te stellen.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv voor de dagloonberekening alleen het aantal gewerkte dagen in aanmerking mag nemen. Appellante heeft 26 dagen gewerkt voor [BV 1] en 75 dagen voor [BV 2] , zodat het Uwv voor de dagloonberekening moet uitgaan van 101 dagen, aldus appellante. Hierdoor valt het dagloon hoger uit. Ter zitting is namens appellante in aanvulling hierop aangevoerd dat in ieder geval de dagloondagen van de maand januari 2008 buiten beschouwing moeten blijven, omdat zij in deze maand geen loon heeft genoten. Door de dagloondagen in deze maand wel mee te nemen bij de dagloonberekening vormt het dagloon geen redelijke afspiegeling van het welvaartsniveau van appellante voorafgaand aan de ziekmelding op 19 juni 2008. Hierbij is verwezen naar de uitspraken van de Raad van

14 mei 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI4685) en 23 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY4322).

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.

4.1.2.

Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het

eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

4.1.3.

Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit. Van toepassing is het Dagloonbesluit, zoals dat luidde met ingang van 1 juni 2013 (Stb. 2013, 185).

4.1.4.

Op grond van artikel 1, tweede lid, van het Dagloonbesluit is voor de toepassing van dit besluit maandag de eerste dag van de kalenderweek en zijn de eerste vijf dagen van de kalenderweek dagloondagen.

4.1.5.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder refertejaar verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.

4.1.6.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA de uitkomst van de volgende berekening:

[(A–B) x 108/100 + C] / D

waarbij:

A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;

B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten;

C staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en

D staat voor 261.

4.1.7.

Op grond van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 heeft genoten, vastgesteld door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, «261» te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.

4.2.

Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheid van appellante die heeft geleid tot toekenning van de IVA-uitkering is ingetreden op 19 juni 2008 en dat daarvan uitgaande het refertejaar voor de berekening van het dagloon loopt van 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008. Evenmin is in geschil dat appellante in deze periode een in aanmerking te nemen loon heeft genoten van € 6.732,50, bestaande uit loon van [BV 1] in de periode van 1 september 2007 tot en met 29 februari 2008 en loon van Herikon in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 mei 2008. Ten slotte is niet in geschil dat op appellante, nu zij van 1 juni 2007 tot en met 30 juni 2007 geen loon heeft ontvangen, de berekening voor de starter/herintreder van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit van toepassing is.

4.3.

Tussen partijen is uitsluitend in geschil door hoeveel dagloondagen het in 4.2 bedoelde loon gedeeld moet worden. Het Uwv heeft, uitgaande van 1 september 2007 als eerste dag van de dienstbetrekking bij [BV 1] , het loon gedeeld door 195 dagloondagen. Volgens appellante dient het loon gedeeld te worden door 101 dagen, zijnde alle gewerkte dagen, of anders in ieder geval door 173 dagen, zijnde de door het Uwv in aanmerking genomen dagloondagen minus de dagloondagen in januari 2008.

4.4.

Het begrip “de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen” in artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit heeft betrekking op de eerste dag van de eerste dienstbetrekking in het refertejaar waaruit de werknemer loon heeft genoten, met andere woorden: de dienstbetrekking in het refertejaar waarin de werknemer is gestart of is heringetreden. Het Uwv heeft de eerste dagloondag in overeenstemming hiermee bepaald op 1 september 2007.

4.5.

Uitgaande van 1 september 2007 als eerste dagloondag, heeft het Uwv in overeenstemming met de berekening, zoals neergelegd in artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit het dagloon berekend door het loon van € 6.732,50 te delen door 195 dagloondagen. Noch de tekst van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit noch de strekking daarvan biedt aanknopingspunten om af te wijken van de daarin neergelegde regeling voor de berekening van het dagloon. Dat appellante in een deel van de periode van

1 september 2007 tot het einde van het refertejaar op 31 mei 2008 geen loon heeft ontvangen of geen dienstbetrekking heeft gehad leidt, gelet op de duidelijke tekst van artikel 18 van het Dagloonbesluit, niet tot een ander oordeel. Verwezen wordt naar de rechtspraak van de Raad over artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen

(Stb. 2005, 546), dat materieel overeenkomt met artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit (uitspraak van 19 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8062). De beroepsgrond van appellante dat het dagloon geen redelijke afspiegeling vormt van haar welvaartsniveau slaagt evenmin. Bepalend voor de vaststelling van het welvaartsniveau is niet het loon dat is genoten op het moment van intreden van het verzekerde risico, maar het loon dat daadwerkelijk is genoten in het refertejaar (historisch dagloon). Hierdoor hebben periodes waarin geen loon is ontvangen invloed op de hoogte van het dagloon.

4.6.

Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.J.T. van den Corput en

S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) J.R. Trox

md