Home

Centrale Raad van Beroep, 13-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2777, 18/283 PW

Centrale Raad van Beroep, 13-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2777, 18/283 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 augustus 2019
Datum publicatie
26 augustus 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2777
Zaaknummer
18/283 PW

Inhoudsindicatie

Svb was niet bevoegd om met toepassing van artikel 54 lid 1 en lid 4 de bijstand op te schorten en in te trekken. De gevraagde gegevens over vermogen in het buitenland zijn weliswaar relevant voor recht op bijstand maar zien op de afgesloten periode zodat appellanten geen verwijt treffen van het niet invullen formulier en retour zenden.

Uitspraak

18/283 PW en 18/299 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

6 december 2017, 17/2095 en 17/3058 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 13 augustus 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Namens appellanten is

mr. El Idrissi verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen van de Svb bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

Appellanten hebben meerdere keren melding gemaakt bij de Svb van een verblijf buiten Nederland. De Svb heeft appellanten bij brief van 27 oktober 2016 verzocht om over het door appellanten in juni 2016 gemelde verblijf buiten Nederland een formulier ‘Verblijf buiten Nederland’ in te vullen en toe te zenden. Appellanten hebben dit formulier op 1 november 2016 ingevuld en retour gezonden. Bij besluit van 25 januari 2017, zoals gewijzigd bij besluit van 8 februari 2017, heeft de Svb vastgesteld dat appellanten in 2016 langer dan dertien weken buiten Nederland hebben verbleven en dat zij in de periode van 4 september 2016 tot en met 6 september 2016 geen recht op een AIO-aanvulling hebben.

1.3.

Bij brief van 8 november 2016 heeft de Svb appellanten een formulier ‘Vragenlijst over verblijf buiten Nederland’ (formulier) toegezonden en verzocht de daarop vermelde vragen over de jaren 2013, 2014 en 2015 in te vullen en toe te zenden. Bij brief van 9 december 2016 heeft de Svb appellanten opnieuw verzocht het formulier in te vullen en voor 28 december 2016 toe te zenden. Appellanten hebben niet op dit verzoek gereageerd.

1.4.

Bij besluit van 2 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 maart 2017 (bestreden besluit 1), heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling met ingang van 28 december 2016 opgeschort, omdat appellanten niet op de brieven van 8 november 2016 en

9 december 2016 hebben gereageerd. Hierbij heeft de Svb appellanten in de gelegenheid gesteld het in 1.3 bedoelde formulier in te vullen en vóór 30 januari 2017 terug te sturen.

1.5.

Bij besluit van 8 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 mei 2017 (bestreden besluit 2), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 28 december 2016 ingetrokken, omdat appellanten niet binnen de gegeven hersteltermijn hebben gereageerd door het in 1.3 bedoelde formulier ingevuld te retourneren.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW, heeft de bijstandverlenende instantie de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. Ingevolge het vierde lid kan de bijstandverlenende instantie de bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort als de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor door de bijstandverlenende instantie gestelde termijn.

4.2.

Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.

4.3.

Niet in geschil is dat appellanten het in 1.3 bedoelde formulier niet hebben ingevuld en aan de Svb hebben toegezonden binnen de gestelde (herstel)termijn. Appellanten hebben aangevoerd dat de op dat formulier gevraagde informatie - mede gelet op het reeds op

1 november 2016 ingevulde en retour gezonden formulier ‘Verblijf in het buitenland’ - irrelevante informatie betreft, omdat deze niet noodzakelijk is voor de verlening van de

AIO-aanvulling. Zoals ter zitting namens appellanten is toegelicht ziet de gevraagde informatie op de jaren 2013, 2014 en 2015 en daarmee volgens appellanten op een periode in het verleden en is die informatie niet relevant voor het recht op AIO-aanvulling vanaf

28 december 2016.

4.4.

Appellanten hebben op het op 1 november 2016 ingevulde en retour gezonden formulier ‘Verblijf in het buitenland’ verklaard gedurende welke perioden in 2016 zij buiten Nederland hebben verbleven, op welk adres zij hebben verbleven en de vraag of zij eigenaar zijn van de woning op het verblijfadres buiten Nederland of van een stuk grond of een andere woning buiten Nederland met nee beantwoord. De op het in 1.3 bedoelde formulier gevraagde gegevens zien op de jaren 2013, 2014 en 2015. De Svb heeft gevraagd of appellanten in de hiervoor genoemde jaren buiten Nederland verbleven op hetzelfde adres, op welk adres appellanten in die jaren hebben verbleven buiten Nederland en of zij (mede-)eigenaar zijn van de woning van het verblijfadres in het jaar 2013, 2014 of 2015. De vragen van de Svb in het in 1.3 bedoelde formulier zijn er op gericht dat appellanten inlichtingen verstrekken over vermogen, waaronder woningen op verblijfadressen, buiten Nederland in 2013, 2014 en 2015. De informatie over vermogen buiten Nederland is evident een relevant gegeven voor het recht op een AIO-aanvulling. De door de Svb gevraagde gegevens over het vermogen van appellanten zien op een afgesloten periode in het verleden. Die gegevens zijn weliswaar van belang voor het recht op een AIO-aanvulling over de jaren 2013, 2014 en 2015, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt en die ook ter zitting niet kon worden gegeven, valt - mede gelet op de over 2016 gevraagde en verstrekte gegevens - niet in te zien waarom die gegevens van belang zijn voor de verlening van de AIO-aanvulling vanaf 28 december 2016. Vergelijk de uitspraken van 25 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:669, en 11 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3693. Dit betekent dat appellanten geen verwijt kan worden gemaakt van het niet invullen en retour zenden van het in 1.3 bedoelde formulier.

4.5.

Uit 4.4 volgt dat de Svb niet bevoegd was het recht op AIO-aanvulling met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW op te schorten en de AIO-aanvulling met toepassing van het vierde lid van dit artikel in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep van appellanten treft in zoverre doel. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 en 2 gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens bestaat aanleiding het besluit van 2 januari 2017 te herroepen, omdat aan de opschorting van het recht op AIO-aanvulling hetzelfde gebrek kleeft als aan bestreden besluit 1 en dit gebrek niet kan worden hersteld. In aanmerking nemende dat de Svb ter zitting heeft aangevoerd nader onderzoek te willen doen naar het recht op AIO-aanvulling van appellanten zal de Svb worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 8 februari 2017 inzake de intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van

28 december 2016.

4.6.

Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de kosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 512,- in bezwaar, op € 1.536,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.072,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt het besluit van 2 maart 2017;

-

herroept het besluit van 2 januari 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 2 maart 2017;

-

vernietigt het besluit van 4 mei 2017;

-

draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2017 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

-

veroordeelt de Svb in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 3.072,-;

-

bepaalt dat de Svb het door appellanten betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 172,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en J.J.A. Kooijman en

D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing

is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2019.

(getekend) G.M.G. Hink

(getekend) L. Hagendijk