Centrale Raad van Beroep, 29-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2878, 17/792 WIA
Centrale Raad van Beroep, 29-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2878, 17/792 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2019
- Datum publicatie
- 5 september 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:2878
- Zaaknummer
- 17/792 WIA
Inhoudsindicatie
WGA-uitkering terecht toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,88%. Eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist vastgesteld. Geen sprake van een medische afzakker. Maatman. Het Uwv heeft terecht als maatgevende functie van appellant bepaald, de combinatie van zelfstandig metselaar en handelaar in PVC materialen via een webshop gedurende 32 uur per week. Maatmaninkomen. Het Uwv heeft terecht de fiscale bedrijfsresultaten over de jaren 2010 tot en met 2012 als uitgangspunt genomen voor de berekening van het maatmaninkomen van appellant.
Uitspraak
17 792 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2016, 16/1829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft O.J.J.C. Koopmans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Na vragen van de Raad hebben partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door Koopmans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
Appellant is sinds 1997 werkzaam als zelfstandig metselaar zonder personeel en vrijwillig verzekerd voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Vanaf 2010 is appellant tevens gestart met de verkoop van PVC-materialen en andere benodigdheden voor vijvers, via een eigen webwinkel. Appellant heeft zich op 18 oktober 2013 ziek gemeld in verband met onder meer rugklachten en schouder- en armklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Op 2 juli 2015 heeft appellant een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant na het einde van de wachttijd met ingang van 16 oktober 2015 een WIA-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv was appellant met zijn beperkingen nog in staat een aantal voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen en gelet op wat hij daarmee kon verdienen, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2016 ongegrond verklaard.
Nadat appellant beroep had ingesteld tegen het besluit van 15 maart 2016 heeft het Uwv op 22 juni 2016 een nieuw besluit (bestreden besluit) genomen, dat volgens het Uwv in de plaats komt van het eerdere besluit en waarbij het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond heeft verklaard. Aan appellant is per 16 oktober 2015 een WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 47,88%. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 juni 2016 ten grondslag, waarin is toegelicht dat het zogenoemde maatmaninkomen van appellant nader is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Appellant is het ook oneens met het bestreden besluit, omdat het Uwv volgens appellant ten onrechte zijn belastbare winst over de boekjaren 2010 t/m 2012 als basis heeft genomen voor de berekening van zijn maatgevende inkomen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 maart 2016 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv er terecht van is uitgegaan dat appellant op 18 oktober 2013 arbeidsongeschikt is geworden en dat geen sprake is van een zogenoemde medische afzakker. Ook is het Uwv volgens de rechtbank terecht uitgegaan van de belastbare winst van appellant in de drie jaren (2010, 2011 en 2012) daaraan voorafgaand.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het inkomen dat hij in de jaren 2010 tot en met 2012 heeft verdiend geen juiste afspiegeling vormt van zijn verdiencapaciteit. Appellant is altijd werkzaam geweest als zelfstandig metselaar en heeft de laatste jaren vaak niet kunnen werken als gevolg van zijn medische klachten. Gedurende bijvoorbeeld het gehele jaar 2011 heeft hij zijn werk als metselaar maar gedeeltelijk kunnen verrichten. Volgens appellant vormen zijn verdiensten in de jaren 2007 tot en met 2009 een reëlere afspiegeling van zijn verdiencapaciteit als gezonde zelfstandige.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in het bestreden besluit terecht de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de boekjaren van 2010 tot en met 2012 als uitgangspunt heeft genomen voor de vaststelling van zijn zogenoemde maatmaninkomen. Volgens appellant zijn die jaren niet representatief voor wat appellant als gezonde metselaar verdiende en is hij in feite al eerder arbeidsongeschikt geworden.
Uit de gedingstukken blijkt dat de door de fiscus aanvaarde nettowinst van appellant inclusief zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling over de jaren 2010 tot en met 2012 respectievelijk € 34.064, € 32.624 en € 34.362 bedroeg. Over de jaren 2005 tot en met 2009 bedroeg die winst respectievelijk € 43.143, € 44.861, € 49.274, € 39.764 en € 45.377. De met de webshop vanaf 2010 gegenereerde opbrengsten maken vanaf 2010 deel uit van de nettowinstcijfers. Appellant heeft vanaf 2008 in meerdere perioden in verband met zijn medische klachten niet of minder gewerkt als metselaar en een uitkering op grond van zijn vrijwillige ZW-verzekering ontvangen. Het betreft de perioden van 24 april 2008 tot 11 februari 2009, 25 oktober 2010 tot 10 november 2010, 29 november 2010 tot 20 februari 2012, 14 januari 2013 tot 1 februari 2013, 19 juni 2013 tot 9 september 2013 en laatstelijk vanaf 18 oktober 2013.
Eerste arbeidsongeschiktheidsdag
In het rapport van 18 februari 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat bij de beoordeling van de WIA aanspraken van appellant ervan moet worden uitgegaan dat hij op 18 oktober 2013 arbeidsongeschikt is geworden en dat geen sprake is van een zogenoemde medische afzakker. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat appellant na de diverse ZW-perioden, waarin hij vaak nog voor 50% zijn metselwerk verrichtte, steeds weer voor dat werk door een verzekeringsarts hersteld is gemeld, of zelf weer aan de slag is gegaan. Voor het aannemen van een eerdere eerste dag waarop appellant arbeidsongeschikt is geworden, zijn volgens de verzekeringsarts geen argumenten. Appellant heeft daar tegenover gesteld dat hij gedurende langere perioden zijn werk als metselaar als gevolg van zijn medische klachten niet voltijds heeft kunnen verrichten en dat dat zijn inkomsten in de jaren voor 2013 negatief heeft beïnvloed. In de jaren dat hij nog wel zonder onderbrekingen als metselaar kon werken heeft hij meer verdiend en daarom moet dat het uitgangspunt vormen voor de berekening van zijn aanspraken op grond van de WIA.
Appellant heeft een WIA-uitkering aangevraagd op 2 juli 2015, met vermelding van zijn eerste ziektedag op 18 oktober 2013. Voor de beoordeling van zijn aanspraak op een WIA-uitkering per 16 oktober 2015, 104 weken na zijn ziekmelding, moet worden uitgegaan van het werk dat hij voor 18 oktober 2013 verrichtte en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend, tenzij moet worden aangenomen dat hij om medische redenen dat werk niet kon verrichten of eerder ongeschikt is geworden voor zijn werkzaamheden en dat sindsdien is gebleven. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant vanaf 2010 naast zijn werk als metselaar handelde in PVC materialen. Verder blijkt dat hij in ieder geval tussen 20 februari 2012 tot 19 juni 2013 niet ziek is geweest en ook heeft gewerkt als metselaar. Appellant had voor 20 februari 2012 voor halve dagen als metselaar gewerkt maar heeft zich vervolgens volledig hersteld gemeld en is weer volledig als metselaar gaan werken naast het werk in de PVC handel. Appellant heeft vervolgens tenminste tot 19 juni 2013 volledig als metselaar gewerkt. Dit wijst erop dat appellant in de anderhalf jaar voor zijn ziekmelding op 18 oktober 2013 volledig heeft gefunctioneerd als zelfstandige metselaar en handelaar in PVC materialen, waarbij, zo is ter zitting duidelijk geworden, sprake was van fluctuaties tussen die werkzaamheden afhankelijk van het jaargetijde, de economisch situatie en de aanwezigheid van klachten. Gelet op wat overigens blijkt omtrent de perioden van arbeidsongeschiktheid van appellant en de daaropvolgende hersteldverklaringen, zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant al eerder dan 18 oktober 2013 arbeidsongeschikt is geworden en daarna is gebleven. De rechtbank heeft terecht het Uwv gevolgd in de vaststelling dat appellant laatstelijk op 18 oktober 2013 arbeidsongeschikt is geworden en dat geen sprake is van een medische afzakker.
Maatman
Uitgaande van deze eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft het Uwv terecht als maatgevende functie van appellant bepaald, de combinatie van zelfstandig metselaar en handelaar in PVC materialen via een webshop gedurende 32 uur per week. Ook voor de zelfstandig ondernemer geldt als uitgangspunt dat in het algemeen als maatman kan worden aangemerkt, degene die dezelfde arbeid verrichtte als de verzekerde laatstelijk verrichtte voor hij zijn arbeid staakte. Appellant is in 2010 naast de werkzaamheden als metselaar gestart met de verkoop via een website van PVC materialen voor vijvers. Deze combinatie van werkzaamheden heeft appellant daarna steeds voortgezet.
Maatmaninkomen
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv terecht de fiscale bedrijfsresultaten over de jaren 2010 tot en met 2012 als uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van het maatmaninkomen van appellant. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 1993, ECLI:NL:CRVB:1993:ZB2889 en vele uitspraken van daarna) geldt als hoofdregel dat wordt uitgegaan van de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden wordt daarvan afgeweken. Dan moet evident zijn dat de in die periode behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit van een gezonde zelfstandige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met juistheid gesteld, dat het inkomen van appellant over de jaren 2010 tot en met 2012 een tamelijk stabiel beeld geeft en daarom als representatief kan worden aangemerkt. Appellant lijkt er goed in te zijn geslaagd om de vermindering van zijn inkomsten in bepaalde perioden, omdat hij vanwege zijn medische klachten slechts beperkt metselwerk kon verrichten, te compenseren met inkomsten uit zijn webshop. Er zijn geen goede argumenten om de verdiensten over de drie genoemde jaren niet maatgevend te achten. Er is geen sprake van een bijzonder geval waarin evident is dat de in de referteperiode van drie jaar behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit als gezonde soortgelijke zelfstandige (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV9060). Dat zijn inkomsten in de jaren 2005 tot en met 2009 toen hij alleen metselwerk verrichtte wat hoger waren, betekent gelet op wat eerder is overwogen niet dat van een hoger maatmaninkomen moet worden uitgegaan.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover door appellant aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van de Kolk als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019.
(getekend) J.S. van de Kolk
(getekend) J. Smolders
md