;;
Home

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3295, 17/8289 PW

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3295, 17/8289 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 oktober 2019
Datum publicatie
21 oktober 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:3295
Zaaknummer
17/8289 PW

Inhoudsindicatie

Intrekken, terugvorderen en invorderen bijstand in verband met niet gemeld bezit van onroerend goed in Turkije. Het vermogensonderzoek van de Svb is niet discriminatoir; het betreft gefaseerd onderzoek niet alleen naar Turkse AIO-gerechtigden. Svb heeft aannemelijk gemaakt dat geen gebruik is gemaakt van als gevolg van het onrechtmatig huisbezoek, als verboden vruchten aan te merken TC Kimliknummers. Invorderingsbesluit, waarbij is beslist dat geen uitstel van betaling is verleend en dat appellanten de vordering binnen zes weken moeten betalen kan in stand blijven op de grond dat de onroerende zaak is verkocht en dat de stelling dat niet is betaald niet is onderbouwd.

Uitspraak

17 8289 PW, 19/546 PW

Datum uitspraak: 8 oktober 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2017, 17/1831 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] (appellant) en [Eindhoven] (appellante) te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.

De Svb heeft op 9 januari 2018 een besluit genomen over invordering van het bedrag dat de Svb van appellanten had teruggevorderd (invorderingsbesluit). Namens appellanten heeft mr. Akdeniz bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft dit beroep ter behandeling doorgezonden naar de Raad.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2019. Namens appellanten zijn verschenen mr. Akdeniz en [naam zoon] , de zoon van appellanten (zoon). De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hoovers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen in aanvulling op hun onvolledige AOW-pensioen vanaf 1 juli 2006 bijstand van de Svb, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe worden jaarlijks ruim 7.000 AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren AIO‑gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, in 2015 op AIO‑gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2018 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richt de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden. De Svb heeft steeds na het toesturen van het formulier nader onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de verleende AIO‑aanvulling van AIO-gerechtigden die het formulier niet hadden teruggestuurd, alsmede van AIO‑gerechtigden die het formulier wel hadden teruggestuurd en het formulier daartoe aanleiding gaf. Criteria voor vervolgonderzoek bij laatstgenoemde categorie AIO‑gerechtigden waren onder meer een lang verblijf in het land van herkomst en het bestaan van, dan wel onduidelijkheden over, een opgegeven verblijfadres in het land van herkomst. Zie de uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702.

1.3.

In het kader van het onder 1.2 vermelde rechtmatigheidsonderzoek heeft de Svb begin 2015 aan appellanten het formulier toegestuurd. Appellanten hebben op het door hen ondertekende en op 27 maart 2015 gedagtekende formulier vermeld dat zij van plan zijn om in de periode van 21 juni 2015 tot en met 18 oktober 2015 naar het buitenland te gaan, dat zij dan verblijven op het adres van hun zoon in [plaatsnaam] , Turkije, en dat zij geen grond of woning buiten Nederland bezitten.

1.4.

Bij besluit van 3 april 2015 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 21 september 2015 beëindigd op de grond dat zij vanaf die datum langer in het buitenland zullen verblijven dan de toegestane periode van dertien weken. Appellanten hebben tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

1.5.

In het kader van het onder 1.2 bedoelde vervolgonderzoek hebben twee handhavingsmedewerkers van de Svb op 8 juni 2016 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellanten. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een naderhand, op 23 november 2016, opgemaakte handhavingsrapportage. Tijdens het huisbezoek is een foto gemaakt van de paspoorten van appellanten met de daarin vermelde TC Kimliknummers.

1.6.

Vervolgens heeft in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) onderzoek verricht naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport vermogensonderzoek van 4 oktober 2016. Uit dit rapport blijkt dat een medewerker van het Bureau Attaché internetonderzoek heeft gedaan en vervolgens een bezoek heeft gebracht aan de afdeling onroerende zaakbelastingen van de gemeente [plaatsnaam] (afdeling ozb). Uit de aldaar verkregen informatie is naar voren gekomen dat op naam van appellant aangifte onroerende zaakbelasting is gedaan voor twee woningen met verwervingsdatum 1 januari 1975 en drie percelen landbouwgrond met verwervingsdatum 21 augustus 1998 (onroerende zaken). De opgegeven waarde voor de gemeentelijke belastingen van de woningen en de percelen grond bedraagt in totaal 119.000 Turkse Lira (TL), omgerekend € 35.291,-. Een taxatie heeft niet plaatsgevonden.

1.7.

De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij twee afzonderlijke besluiten van 31 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2017 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 juli 2006 in te trekken en de over de periode van 1 juli 2006 tot en met 20 september 2015 gemaakte kosten van AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van in totaal € 27.187,72. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de beschikking hadden over onroerende zaken in Turkije. Door hiervan geen melding te maken kan het recht op de AIO-aanvulling vanaf 1 juli 2006 niet worden vastgesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4.1.

Appellanten hebben de Svb laten weten dat zij het teruggevorderde bedrag niet kunnen betalen. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb appellanten verzocht om onder meer bewijsstukken te verstrekken waaruit blijkt dat zij niet de eigenaren zijn van de onroerende zaken. Na mr. Akdeniz er diverse malen op te hebben gewezen dat deze bewijsstukken nog niet waren ontvangen, heeft de Svb mr. Akdeniz bij brief van 20 december 2017 een laatste termijn gegeven, eindigend op 3 januari 2018, om de gevraagde bewijsstukken te verstrekken.

4.2.

Vervolgens heeft de Svb bij het invorderingsbesluit, voor zover van belang, beslist dat appellanten de vordering van € 27.187,72 binnen zes weken moeten betalen. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten hun vermogen in Turkije waarover zij beschikken te gelde moeten maken, zodat de opbrengst daarvan kan worden aangewend ter voldoening van de vordering van de Svb.

4.3.

Op 24 januari 2018 heeft mr. Akdeniz laten weten dat hij op 28 december 2017 een fax heeft gestuurd en dat hij de brief van die datum ook per post heeft verzonden. Bij brief van 16 januari 2018 heeft mr. Akdeniz een faxbericht van 28 december 2017 met bijlagen toegezonden. Deze bijlagen betreffen onder meer eigendomsbewijzen van de onroerende zaken. Volgens deze eigendomsbewijzen, waarvan mr. Akdeniz bij brief van 13 februari 2018 vertalingen heeft toegezonden, heeft appellant de drie landbouwgronden en de twee woningen op 11 juli 2017 aan de zoon verkocht voor onderscheidenlijk 3.000 TL, 6.000 TL, 11.000 TL en 101.000 TL.

4.4.

Bij brief van 24 januari 2018 heeft de Svb mr. Akdeniz bericht noch per fax noch per post zijn brief van 28 december 2017 te hebben ontvangen en dat het invorderingsbesluit wordt gehandhaafd.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Zoals ter zitting met partijen is besproken, wordt het invorderingsbesluit aangemerkt als een besluit op een eerder gedaan verzoek van appellanten om uitstel van betaling, inhoudende de afwijzing van dat verzoek. Ingevolge artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het hoger beroep mede betrekking op het invorderingsbesluit.

Aangevallen uitspraak

5.2.

Als meest verstrekkende beroepsgrond hebben appellanten aangevoerd, onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2481, dat het vermogensonderzoek van de Svb discriminatoir is geweest, omdat de Svb uitsluitend in Turkije onderzoek heeft gedaan naar vermogen van AIO-gerechtigden met de Turkse nationaliteit. De bevindingen van het onderzoek in Turkije zijn daarom onrechtmatig verkregen en mogen om die reden niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.

5.3.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de onder 5.2 genoemde uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college), door bij het onderzoek naar vermogen in het buitenland een risicoprofiel toe te passen zoals het dat deed en op grond daarvan onderzoek in Turkije te doen, de betrokkene heeft behandeld in strijd met het verbod van discriminatie. Anders dan appellanten veronderstellen, is het onderzoek naar vermogen in het buitenland van de Svb niet hetzelfde (thema-)onderzoek als dat van het college. De Svb voert een eigen – zoals onder 1.2 is vermeld – gefaseerd onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3038), valt uit de beschikbare gegevens niet af te leiden dat de Svb bij de selectie van de AIO-gerechtigden die in 2015 zijn aangeschreven enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden. In de enkele, niet onderbouwde en ter zitting uitdrukkelijk door de Svb weersproken, stelling van appellanten dat de Svb feitelijk alleen onderzoek doet in Turkije en niet in andere landen, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

5.4.

Voorts hebben appellanten aangevoerd dat ook om de volgende reden de bevindingen van het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen en daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Het huisbezoek was onrechtmatig, zodat alle bevindingen daarvan, dus ook de tijdens het huisbezoek verkregen TC Kimliknummers, niet mogen worden gebruikt. Bij het onderzoek in Turkije is echter wel gebruik gemaakt van deze nummers, zodat de bevindingen van dit onderzoek moeten worden aangemerkt als ‘verboden vruchten’ van het onrechtmatige huisbezoek. Dit blijkt uit het feit dat raadpleging op 21 maart 2018 van dezelfde website als die de medewerker van Bureau Attaché had geraadpleegd geen resultaten opleverde. Hierbij waren wel de voor- en achternaam en geboorteplaats van appellant ingevuld, maar zonder de naam van de vader van appellant en het belastingnummer van appellant kon de zoekmachine niets vinden. Daarnaast is van belang dat de Svb meteen de dag na het huisbezoek opdracht heeft gegeven aan Bureau Attaché om onderzoek te doen in Turkije.

5.5.

Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Niet in geschil is dat het huisbezoek op 8 juni 2016 onrechtmatig was en dat bij het daarop volgende onderzoek in Turkije geen gebruik mocht worden gemaakt van de tijdens dat huisbezoek verkregen TC Kimliknummers. De Svb heeft gemotiveerd betwist dat feitelijk gebruik is gemaakt van deze nummers bij het onderzoek in Turkije. In dat verband heeft de Svb in zijn brief van 7 augustus 2019 uitvoerig toegelicht op welke wijze de onderzoeksbevindingen in 2016 zijn verkregen. Met de voor- en achternaam, geboortedatum en -plaats en de naam van de vader van appellant kon het belastingnummer van appellant worden achterhaald en ook dat appellant bekend was bij de afdeling ozb. In wat appellanten naar voren hebben gebracht als – indirect – bewijs dat hun TC Kimliknummers wel zijn gebruikt bij het onderzoek in Turkije, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan het betoog van de Svb over de wijze waarop de onderzoeksbevindingen in Turkije zijn verkregen. De conclusie moet dan ook zijn dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij het onderzoek in Turkije hun TC Kimliknummers zijn gebruikt en dus ook niet dat de bevindingen van dat onderzoek zijn aan te merken als verboden vruchten van het onrechtmatige huisbezoek.

5.6.

De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 juli 2006, de ingangsdatum van de intrekking, tot 21 september 2015, de datum met ingang waarvan de AIO-invulling al eerder was ingetrokken.

5.7.

Niet in geschil is dat de onroerende zaken in de te beoordelen periode een bestanddeel vormden van het vermogen waarover appellanten beschikten. Door hiervan geen melding te maken bij de Svb hebben appellanten in die periode de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Appellanten hebben aangevoerd dat zij deze verplichting niet bewust hebben geschonden, aangezien zij ervan uitgingen dat de onroerende zaken toebehoorden aan hun kinderen, en dat de Svb dus niet verplicht was de AIO-aanvulling in zijn geheel in te trekken en terug te vorderen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De inlichtingenverplichting is immers een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of appellanten inlichtingen hadden moeten geven en dit hebben nagelaten. Dit laatste is hier het geval. Aangezien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 54, derde lid, eerste volzin, en artikel 58, eerste lid, van de PW, was de Svb verplicht de AIO-aanvulling van appellanten in te trekken en terug te vorderen.

5.8.

Appellanten hebben ten slotte aangevoerd, onder verwijzing naar de hoge leeftijd van appellanten, dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien dan wel dat anderszins aanleiding bestaat de terugvordering te matigen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De enkele verwijzing naar de hoge leeftijd van appellanten volstaat niet om dringende redenen aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich immers alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Van de kant van appellanten is ter zitting nog gesteld dat door de terugvordering de gezondheid van appellanten is verslechterd, maar bij gebreke van enige medische onderbouwing van deze stelling, hebben appellanten dit niet aannemelijk gemaakt.

5.9.

Uit 5.3 en 5.5 tot en met 5.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Invorderingsbesluit

5.10.

Appellanten hebben terecht aangevoerd dat zij ten tijde van het invorderingsbesluit niet meer beschikten over de onroerende zaken. Immers, volgens de door appellanten ingebrachte eigendomsbewijzen heeft de zoon de onroerende zaken op 11 juli 2017 gekocht voor een bedrag van in totaal 121.000 TL.

5.11.

Gelet op 5.10 berust het invorderingsbesluit niet op een deugdelijke motivering. Dit (motiverings)gebrek in het invorderingsbesluit kan echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Daartoe wordt het volgende overwogen.

5.12.

In zijn verweerschrift heeft de Svb er terecht op gewezen dat appellanten na verkoop van de onroerende zaken het terug te betalen bedrag ruimschoots zouden moeten kunnen voldoen. Appellanten hebben gesteld dat de zoon de op de eigendomsbewijzen vermelde verkoopprijzen niet heeft betaald en ook dat het in Turkije gebruikelijk is om verkoopprijzen in de eigendomsbewijzen op te nemen, maar dat deze in de praktijk niet worden betaald. Aangezien appellanten deze stellingen op geen enkele wijze hebben onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens, kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat appellanten de onroerende zaken op naam van de zoon hebben laten zetten, zonder dat daar enige betaling van de zoon tegenover stond. Gelet hierop heeft de Svb zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende inzicht bestaat in de vermogenspositie van appellanten. Om die reden heeft de Svb bij het invorderingsbesluit het verzoek om uitstel van betaling van appellanten kunnen afwijzen.

5.13.

Uit 5.12 volgt dat het beroep tegen het invorderingsbesluit – gelet op 5.11 met verbetering van de motivering – ongegrond moet worden verklaard.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding. Gelet op 5.11 bestaat wel aanleiding de Svb te veroordelen in proceskosten die appellant heeft gemaakt voor het beroep tegen het invorderingsbesluit. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het besluit van 9 januari 2018 ongegrond;

-

veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) S.H.H. Slaats

;;